erfgoedobject

Klooster van de zusters redemptoristinnen met tuin

bouwkundig / landschappelijk element
ID
82006
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/82006

Juridische gevolgen

Beschrijving

De voormalige kerk en klooster van de Vereniging Zuster Redemptoristinnen van Brugge, in de volksmond gekend als 'de Ro(de) Nonnen' naar hun klederdracht, is gelegen tussen de Katelijnestraat en de Visspaanstraat. Tot aan de Franse Revolutie werd een niet onaanzienlijk deel van de open ruimten in de binnenstad ingenomen door kloostertuinen. In vele steden en ook in Brugge is het grote aantal kloosters trouwens één van de opvallende kenmerken van het stadslandschap tijdens het Ancien Regime. Het veertigtal kloosterorden en abdijen dat zich in Brugge door de eeuwen heen vestigde binnen de stadsomwalling, liet niet alleen imposante bouwwerken achter, maar ook uitgestrekte gronden die ze bewerkten en onderhielden. Een kloostertuin bevatte naast een grote moestuin vaak een boomgaard of meerdere siertuinen, vaak in strakke of formele vormgeving. De prenten van Sanderus (17de eeuw) en Beerblock (18de eeuw) geven daarvan duidelijke illustraties. Een aantal van deze gebouwen en tuinen heeft de stadsgroei niet overleefd; op andere plaatsen werden vaak de gebouwen gesloopt maar kregen de tuinen na omzwermingen uiteindelijk een openbare functie als stadspark zoals het Koningin Astridpark, het Sebrechtspark en het Sincfalpark (afbeelding 1.1).

Langs de Katelijnestraat, een zogenaamde 'poortstraat' vestigden zich in de loop van de tijd verschillende religieuze orden: de bogarden (nr. 86; circa 1250-1520), de zusters kapucinessen of penitenten (nr. 105; 1699-1796), de alexianen of cellebroeders (nr. 65; circa 1475-1794), de broeders van liefde (nr. 65; 1841-1970) en de zusters redemptoristinnen (nr. 105-113; 1844-2004). Specifiek op de site van het latere redemptoristinnenklooster bevond zich van 1699 tot 1784 en van 1791 tot 1796 het klooster van de kapucinessen. Bij hun definitieve uitwijziging zijn de bestaande gebouwen vermoedelijk volledig gesloopt.

In 1841 richten de zusters redemptoristinnen een eerste klooster op in België, meer bepaald in Brugge. De eerste zusters waren afkomstig uit Wenen en woonden bij hun aankomst enige tijd in de Goezeputstraat. Kort daarna kopen ze een bestaande woning langs de Katelijnestraat aan en bouwen er hun klooster uit. Het ontwerp van kerk en klooster is van broeder-architect René Duvivier van de orde van de redemptoristen van Sint-Truiden. Kort na de stichting van het Brugse klooster vermeerdert het aantal religieuzen tot een tachtigtal.

Het Brugse Redemptoristinnenklooster moet binnen het geheel van de orde beschouwd worden als een zeer belangrijke, internationaal gerichte vestiging. Dat blijkt o.a. uit de verschillende nationaliteiten, zoals zusters Mary Malone uit Limerick en Alice O'Conell uit Killarny (Ierland), en de vaak prestigieuze afkomst van de kloosterlingen, zoals zuster Cecilia ‘t Serclaes (Noorderwijk 1821), Josephina de Buggenoms (Luik 1823), Justine de Limburg Stirum, zuster de Schaetzen. Het klooster had ook belangrijke adellijke en gefortuneerde beschermers en sympathisanten, die opmerkelijk genoeg ook van ver buiten Brugge afkomstig waren. De archieven vermelden onder andere baron de Pélichy-van Huerne, burgemeester van Brugge, Charles De Brouckère, grootgrondbezitter, gravin de Malet, madame Valk en gravin de Baillet de Goupigny van Mechelen. Bovendien krijgt het klooster in de eerste jaren heel wat hooggeplaatste bezoekers over de vloer, zoals de Pauselijke Nuntius, de Bisschop van Gent, Mgr. Corneille bisschop van Luik, Groot-Vicaris Jacquemotte, Mgr. Corselis, de hertogin van Arenberg en Prins de Lobkowitz. Deze aristocratische achtergrond verklaart ongetwijfeld het monumentale karakter van de klooster- en kerkarchitectuur, ondanks de grote soberheid eigen aan het slotklooster.

Van het grootste belang was ook het verblijf te Brugge van pater Joseph-Amand Passerat (1772-1858). Hij was van 1820 tot 1848 Vicaris-Generaal van de hele trans-Alpijnse congregatie. Door de revolutie van 1848 werd hij echter uit het hoofdhuis te Wenen verdreven en hij vestigde zich in Brugge, waar hij de rest van zijn leven bleef. Hij was een leerling en opvolger van de H. Clemens Maria Hofbauer. Paus Johannes Paulus II verleende hem op 29 april 1980 de titel van Eerbiedwaardige en thans loopt de procedure voor zijn zaligverklaring. Als grote voorvechter van de geest van het gebed in de 19de eeuw geeft hij het Brugse klooster een uitzonderlijke spirituele uitstraling. Onder zijn leiding worden ook nieuwe vestigingen gesticht in America, Beieren, Pruisen, Zwitserland, Frankrijk, Portugal, Nederland en Engeland. Hijzelf schreef over het Brugse klooster: Brugge zal de bloem zijn van de Orde. Van alle kanten hoor ik met lof over U en over de uwen spreken. De huidige Redemptoristen karakteriseren het als volgt: Brugge kan aanzien worden als stamklooster, van waaruit rechtstreeks of onrechtstreeks de meeste stichtingen zijn uitgegaan. (Sint-Gerardusbode 1975).

In 2004 komt een einde aan het verblijf van de zusters in Brugge. De laatste zusters, een vijftal, verhuizen naar kloosters in Heule en Harelbeke. De orde heeft vandaag wel nog kloosters in onder meer Italië, Oostenrijk en Nederland.

Klooster en kerk zijn samen opgevat, tegelijk ontstaan en kunnen zeker niet gescheiden worden. De zeer karakteristieke slotkapel, dat een essentieel element van de kerk uitmaakt, evenals de winterkapel, sacristie met biechtkamer en trapzalen die het doksaal bedienen zijn overigens ingebouwd in de kloostervleugel, zodat de kerk zonder het klooster zowel haar kunsthistorische integriteit als haar praktische gebruiksmogelijkheden verliest.

Het samengaan van neogotiek en neoklassiek in één complex is typisch voor de architectuur uit de eerste helft van de 19de eeuw. Het klooster op zich is waardevol door zijn perfecte verhoudingen en monumentale karakter, geïnspireerd door de aristocratische opdrachtgevers. Tot de merkwaardigste ruimten behoren de pandgangen, de refter en de trappenhuizen. Ook het klooster bevat waardevolle sculpturen, zoals de Petrus- en Paulusbeelden in de pandgang en het Mariabeeld in de pandtuin.

Complex bestaande uit een straatvleugel met er achter gelegen het eigenlijke klooster met pandgang rondom een binnenhof. In de straatvleugel werd bij de bouw in 1845 een bestaande woning (van Jan Nollet cf. bouwgeschiedenis) van vijf traveeën en drie bouwlagen onder schilddak en rechts een lagere poorttravee geïntegreerd, vandaag nog afleesbaar in de binnenstructuur, bedaking en muurankers in de voorgevel. Straatgevel. Oorspronkelijk bepleisterde en beschilderde, neoclassicistische lijstgevel waarvan het parement sinds 1958 is vervangen door een gele bakstenen ('Nieuwpoortse steen') gevel op natuurstenen plint. Van de negen traveeën zijn de twee uiterste opgevat als bredere portiektraveeën met rondboogpoorten tussen pilasters onder een uitgewerkt entablement. Voorts rechthoekige openingen op arduinen doorgetrokken lekdrempels; op de begane grond bevindt zich één imitatievenster cf. achterliggende trappenhal. Interieur. Voormalige woning Nollet afleesbaar met brede inkom (zwart-witte tegelvloer) waarop dwars de gang staat, parallel met de straat, die de woning opdeelt in enkele ruimten aan straat - o.m. de traphal - en enkele ruimten aan de voormalige (later ingebouwde) tuinzijde; salonnetje aan tuinzijde met schouwelement en plafondrozet in classicistische stijl. De inkom van de voormalige woning is pas bij de verbouwing van 1873 uitgebreid naar het achterliggende klooster toe; enkele treden, geflankeerd door nissen met twee grote beelden van de H. Petrus en Paulus leiden naar een sas met neogotisch uitgewerkte vleugeldeuren. Aansluitend en palend aan de voormalige woning en de kerk bevindt zich het eigenlijke kloostergebouw bestaande uit vier vleugels van drie bouwlagen onder zadeldaken rond een vierzijdige binnenhof. Rode baksteenbouw in sobere vormgeving met rondboog- of veelal segmentboogvormige deur- en vensteropeningen met nog verzorgd, oorspronkelijk schrijnwerk. Rond het binnenhof (circa 15 x 21m) zijn op de begane grond de vier pandgangen strikt symmetrisch geschikt, aan de lange zijden zeven traveeën, aan de korte zijden vijf traveeën. Iedere pandgang heeft centraal een toegang tot het binnenhof. Het aantal traveeën aan de korte en lange zijden zijn priemgetallen wat doet vermoeden dat hiermee een bepaalde harmonie is nagestreefd volgens het principe van de 'gulden snede'. De pandgangen zijn overwelfd met bepleisterde tongewelven, die aan iedere opening zijn onderbroken door steekkappen, en aanzettend op klassiek lijstwerk. De deuren naar de belendende ruimten en trappenhuizen benadrukken de symmetrische aanleg; deze in de as van de pandgangen en in het midden van de gangen, tegenover de deuren naar het binnenhof, zijn rijker aangekleed, met zwaardere omlijstingen en bekroond dor beeldnissen. De vloeren zijn in zwarte steen (van Basècles?). Voor de aanleg van het binnenhof is teruggegrepen naar de klassieke vormgeving. De kruisende assen verbinden de tegenoverliggende toegangen in de middelste traveeën en dragen in het kruispunt een beeld van Maria. De vierkante perken zijn voornamelijk beplant met groenblijvende heesters en bodembedekkers, en de buitenranden zijn afgeboord met buxushagen. Vanuit de noordelijke pandgang is een bidruimte bereikbaar, palend aan het koor van de kerk (heringericht na het concilie); tegen de eindwand was een thans verdwenen houten reliëf geplaatst van L. Kockerols (een 19de-eeuws provinciaal van de redemptoristinnenorde) met uitbeelding van Christus op de Olijfberg. In de vleugel tegenover de kerk (zuidzijde) bevindt zich de refter en keuken, met haaks daarop de tweelagige dienstgebouwen. De vleugel aan de oostzijde telt een aantal verblijfsruimten (o.a. recreatieruimte). In de hoek van de noordelijke en westelijke pandgang bevindt zich de houten draaitrap naar het doksaal van de kerk, waar de zusters de erediensten bijwoonden. In de andere hoek leidt een trap naar de cellen en werkruimten op de verdieping. Op de verdiepingen bevinden zich telkens schaars verlichte middengangen met houten plankenvloeren, met de cellen, de werkruimten, de bibliotheek en in de noordgang de slotkapel die uitgeeft op het koor van de kerk. Deze bidruimte is door de neogotische aankleding merkwaardig (maar ondertussen quasi volledig ontuimd). Op de westelijke gang op de eerste verdieping bevond zich een (thans volledig uitgebroken) kruisweg (naar verluidt herbestemd in een klooster in Slovenië). De zolders zijn nog oorspronkelijk, met de reeksen spanten en, merkwaardig, een katrolsysteem en een goederenlift om de was te hijsen (gesitueerd in de dwarsvleugel boven de keuken). Enkel de zuidelijke kloostervleugel is volledig onderkelderd (de westelijke slechts deels).

Kloostertuin Gezien de leegstand van de gebouwen sinds 2004 en de jarenlange verwaarlozing van de tuinen, zijn deze laatste momenteel in totaal verwilderde toestand. Het oorspronkelijke uitzicht van de tuinen werd echter uitvoerig bestudeerd door de Groendienst van de Stad Brugge, waarop onderstaande beschrijving werd gebaseerd. De kloostertuin kan opgedeeld worden in twee delen, een eerste, noordelijk deel dat teruggaat tot de bouw van het klooster zelf, en een tweede, zuidelijk gelegen tuin, een latere toevoeging. De oorspronkelijke kloostertuin is afgescheiden door een hoge, bakstenen muur, die overeenkomt met de perceelsgrens van de bezittingen van Jan Nollet circa 1830. Die bezittingen werden in het begin van de jaren 1840 door de zusters overgekocht en de afscheidende muur bleef behouden tot de schenking van de zuidelijke tuin circa 1850. Volgens een studie van V. Braeckman had het noordelijke deel van de tuin voornamelijk een meditatieve en recreatieve functie, door de aanwezigheid van de kapellen, maar ook in de zuidelijke tuin wordt men tot meditatie en gebed aangespoord. Drie zeldzame en karakteristieke kapelletjes uit de tweede helft van de 19de eeuw benadrukken de meditatieve functie van de noordelijke tuinhelft. Vermoedelijk zijn ze gebouwd op verschillende tijdstippen met de erfenissen van de kloosterlingen die bij testament een kapel hadden gevraagd. Het zijn als het ware religieuze interpretaties van de meer wereldlijke lusthuisjes en follies die in de 18de eeuw de landschapstuinen sieren. Het (naar verluidt) oudste kapelletje, toegewijd aan het H. Hart en gebouwd in 1890, staat op het einde van de secundaire lengte-as die benadrukt wordt door vier grote, geknotte linden. Het kapelletje zelf is opgevat als prieeltje en toegankelijk via een ijzeren trappenbordes. Een bakstenen kapelletje van H. Alfonsus staat midden in de tuin, als eindpunt van de centrale zichtas van het kloosterpand. In de noordelijke hoek van de tuin, tegenaan de tuinmuren, staat de neogotische kapel van O.L.Vrouw van Altijddurende Bijstand. Tegenaan de Visspaanstraat staat nog een serre, gebouwd tegen een restant van een 17de-eeuws huisje (door de zusters in 1845 omgevormd tot wagenhuis, in 1865 vermeld als gebouw en in 1890 in gebruik als oranjerie) met bewaarde moer- en kinderbalken waarvan de tuingevel doorbroken is door twee neogotische spitsboogramen en een deurtje. In de onmiddellijke omgeving werd nog een Mariagrot gebouwd. De indeling en beplanting zijn tot (kort ?) na 1990 bewaard gebleven. De zeer waardevolle linden, (drie ?) paardekastanjes en een tamme kastanje in de omgeving van de scheidingsmuur en ter hoogte van het H. Hartkapelletje domineren vandaag nog de tuinen, maar de vele gesnoeide lei-fruitbomen en het kleinfruit zijn grotendeels verdwenen of verwaarloosd. Ter vervanging, en wellicht om de onderhoudslast te verlichten, werden een zestal jonge ceders aangeplant in de percelen tussen de twee lengte-assen. Het zuidelijke deel van de tuin werd vooral als moestuin gebruikt. Hoewel dit tuindeel al sinds circa 1850 behoort tot het klooster, valt de aanleg volgens Braeckman pas te situeren rond circa 1940. De tuin omvatte kweekbedden met groenten, kleinfruit en fruitbomen afgeboord met buxushagen, lei-fruitbomen tegen de muren, en een siertuin bij de voormalige oranjerie. Wellicht circa 1990 werd, door gebrek aan nieuwe roepingen en het teruglopende aantal bewoners, de onderhoudslast van de moestuin te zwaar en werd de moestuin omgevormd tot een siertuin. De buxushagen werden grotendeels behouden, de kweekbedden ingezaaid als graspartijen, en fruitbomen en -struiken werden grotendeels gerooid en moesten plaats maken voor enkele sierbomen (Catalpa, Magnolia, ... ). Tegenaan de tuinmuur langs de Katelijnestraat staat nog een vierde kapel, toegewijd aan de H. Jozef. In de uiterste ZO-hoek is een calvarie gebouwd, onder een dak van enkele essen- en esdoornkruinen. In de muur achter de calvarie zijn zeven nissen aangebracht met basreliëfs die de zeven smarten van Maria uitbeelden.

Voormalige orangerie (rechts van nummer 113) In de zuidelijke tuin langs de Katelijnestraat bevindt zich de voormalige oranjerie van het klooster, eertijds een bestaande woning die in 1850 werd verbouwd tot oranjerie. Later is de functie gewijzigd tot bergplaats (1931) en vergaderzaal en bibliotheek (1978). Oorspronkelijk vrijstaand gebouw van acht traveeën (aan straatzijde) en twee bouwlagen onder schilddak. Aan de straatzijde, laatclassicistische, bepleisterde en beschilderde lijstgevel doorbroken door blindvensters op arduinen lekdrempels, doorgetrokken op de begane grond. Bepleisterde, lichtgrijs beschilderde plint. Bewaarde geprofileerde houten kroonlijst op klossen. Flankerende tuinmuren cf. infra. Inwendig naar verluidt grondig verbouwd.

Tuinmuren Langs de Katelijne- en Visspaanstraat (deels): hoge, gele bakstenen muren aan de straatkant geritmeerd door spiegels op een hoge plint, daterend van 1850 cf. bouwaanvraag. Langs de Katelijnestraat: respectievelijk één en twee traveeën die de voormalige oranjerie flankeren; afgewerkt met bepleisterde en grijs beschilderde plint. Langs de Visspaanstraat: negen traveeën, op bepleisterde en zwart beschilderde plint; oorspronkelijk afgewerkt met een kroonlijstje maar later verhoogd en tussen 1939 en 1984 doorbroken door een inrit met houten poort. Rechts, oudere muur, deels gebouwd op een voormalige woning; verschillende bouwsporen. Langs de Oude Gentweg (achterkant Novotel): hoge, bakstenen muren.

  • KADASTERARCHIEF WEST-VLAANDEREN TE BRUGGE, 207: Mutatieschetsen, Brugge, 1837/6, 1847/5, 1851/3, 1891/6.
  • KADASTERARCHIEF WEST-VLAANDEREN TE BRUGGE, 212: Kadastrale legger, Brugge, artikels 377, 441.
  • STADSARCHIEF BRUGGE, Bouwvergunningen, 1844/100, 1845/105, 1850/86, 1958/738.
  • BEERNAERT B., Katelijnestraat 103, de kerk van de Redemptoristinnen, in Via Europa, reisverhalen in steen. Open Monumentendag Vlaanderen, 1999, Brugge, p. 46-49.
  • CONSTANDT L. (red.), Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, 1877-1988, Brugge, 1988.
  • GILTÉ S., VANWALLEGHEM A., VAN VLAENDEREN P., Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Brugge, Middeleeuwse stadsuitbreiding, in Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 18NB Noord, Brussel-Turnhout, p. 114-116.
  • Het klooster van de redemptoristinnen in de Katelijnestraat. Evaluatie van de tuinen in functie van een herbestemming van het geheel, onuitgegegeven studie van de Stad Brugge, Groendienst, 2005.
  • Nota aan het CBS, 2005.
  • OOSTERLYNCK C., Leven en werk van Arthur Degeyter, architect (1919-2004), onuitgegegeven thesis, UGent, 2006-2007.
  • RAU J., De huisvesting van het proletariaat in het 19de-eeuwse Brugge. De forten, in Brugs Ommeland, XXXVI, 1996, nrs. 1-4, p. 63-65.
  • RYCKAERT M., Historische stedenatlas van België: Brugge, Brussel, Gemeentekrediet, 1991.
  • KING T.H., Les vrais principes de l'architecture ogivale ou chrétienne avec des remarques sur leur renaissance au temps actuel. Remanié et développé d'après le texte anglais de A.W. Pugin et traduit en français par P. Lebrocqy, Brugge, 1850.
  • VAN BIERVLIET L., Over de neogotiek en in het bijzonder in het Brugse, in Biekorf, 1994, p. 64.
  • VAN CLEVEN J. (ed.), Neogotiek in België, Tielt, Lannoo, 1994.
  • VAN CLEVEN J., Het mecenaat van Mgr. J.B. Malou en het centrum Brugge in de neogotiek, 1800-1865, ongepubliceerde doctoraatsthesis in voorbereiding.
  • Redemptoristen in Nederland
  • Parochie Sint-Salvator in Harelbeke

Bron: Beschermingsdossier DW002465 (2009)
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Kloosterkerk van de zusters redemptoristinnen

  • Is deel van
    Katelijnestraat


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Klooster van de zusters redemptoristinnen met tuin [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/82006 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.