Houten staakmolen, in 1970 overgebracht uit Beveren-aan-de-IJzer en opgericht op de Kruisvest in Brugge op de plaats waar de vroegere oliemolen “De Papegaai” stond. De staakmolen uit Beveren-aan-de-IJzer was in oorsprong een oliewindmolen.
Historiek
Op de plaats waar deze molen nu staat, stond vroeger de oliemolen “De Papegaai”. Dit was eerst een houten staakmolen, die vernoemd werd in een schenkingsoorkonde van 1395. De molen werd eveneens vermeld in het Grondboek van 1541 als liggende onder de jurisdictie van het Proossche. De molen werd aangeduid op de plannen van Marcus Gerards (1562) en Jacob van Deventer (1558-1575) als de zesde molen tussen de Kruispoort en de Dampoort. De ondertussen vervallen houten staakoliemolen werd in 1827 vervangen door een stenen oliemolen “D’Hoope”. Dit was een stenen grondzeiler, die op de oude wal werd opgetrokken. Hij fungeerde aanvankelijk als oliemolen, vanaf 1875 diende hij als graan- en schorsmolen. Vanaf 1877 maalde de molen enkel nog graan. In 1882 werden de wieken en het draaiend werk verwijderd. In december 1892 verwierf de stad Brugge de overgebleven molenromp met kap en liet die meteen slopen.
Op diezelfde plaats werd in 1970 een houten windmolen geplaatst, die in 1790 in Beveren-aan-de-IJzer was opgericht als oliemolen. Deze molen werd, naar de voorgeschiedenis van haar nieuwe locatie, de “Nieuwe Papegaai” genoemd. In Beveren-aan-de-IJzer werd de molen “Beveren Stampkot” genoemd of de “Hoge Seinemolen”, naar de naam van het gehucht Hoge Seine. Deze molen fungeerde aanvankelijk als oliewindmolen, later als korenwindmolen. De inscriptie op de standaard verwijst naar de oprichting: "GHEMACKT/ DOOR/ C.-L./ BULTEEL/ IN HET/ IAER/ MDCCXC".
De molen was opgericht op een stuk cijnsgrond van de Abdij Onze-Lieve-Vrouw ter Nieuwe Plant te Ieper. De molen mocht enkel olie stampen. De molen werd aangeduid in de Atlas der Buurtwegen (rond 1844) en de topografische kaart van Vandermaelen (rond 1860). Op een prentbriefkaart uit 1904 is aan de steenrechtzijde de pijp of schoorsteen van het fornuis en de uitstekende perslade te zien. Kort vóór de Eerste Wereldoorlog werd één koppel maalstenen in de kast geplaatst, om graan te malen. Van de olieslagerij werden enkel de heibalken behouden, om lijnkoeken te breken als veevoeder. De houten askop werd in 1908 vervangen door een gietijzeren exemplaar. Er werd een stoomlocomobiel geplaatst, die ook in de zomer kon worden gebruik om het graan op het veld te dorsen. Kort na de aankoop van de molen door Bernard Vienne in 1918 werden ook de heibalken verwijderd en kwam er een inrichting met drie maalgangen, een kombuis tegen de vangzijde voor de builmolen (afgebroken in 1943) en een gesloten voet met bakstenen muren. De laatste houten pestelroede werd in 1925 vervangen door een geklinknagelde Verhaeghe-roede. In 1936-1937 werd een mechanische maalderij met elektromotor naast een nieuw molenaarshuis gebouwd. Nadat de ijzeren binnenroede afbrak in 1938 werd een nieuwe roede geplaatst en werden de roeden voorzien van het stroomlijnprofiel Dekker. De verdekkering werd er echter terug van gehaald omdat de molenaar vreesde dat het wiekenkruis door de vang zou lopen.
De Hoge Seinemolen was één van de vele West-Vlaamse windmolens die op 14 april 1944 wettelijk beschermd werden. De Hoge Seinemolen was ook één van de eerste West-Vlaamse molens die met overheidssubsidies zou hersteld worden. In 1952 vernieuwde molenbouwer Henri Lejeune volgende onderdelen: roede, zeilen, kruisplaten, buitenmuren van de voet, beplanking en leien (kast, kap en onderbouw) en deuren. In 1958 diende de molen echter uit economische noodzaak stilgelegd te worden. Nog twee jaar lang werd met de elektro-maalderij naast het woonhuis gewerkt. In 1967 werd de molen te koop aangeboden.
Ondertussen was er in Brugge onder impuls van molinologen een vernieuwde belangstelling voor het molenpatrimonium gegroeid en werd er gezocht naar een derde geschikte molen om op de vesten te plaatsen. Uiteindelijk werd de Hoge Seinemolen aangekocht, omdat het om een uniek exemplaar ging, met name een oliemolen. De molen werd in 1970 afgebroken door de molenmakers Florent Janssens uit Geel en de gebroeders Peel uit Gistel en in een drietal grote stukken overgebracht, nadat er eerst een molenwal werd opgeworpen.
In 1971 werden de geklinknagelde roeden vervangen door stalen gelaste roeden (gebroeders Peel uit Gistel). Hoewel het de bedoeling was om de molen opnieuw als ‘stampkot’ in te richten en hiertoe nauwkeurige plannen waren uitgewerkt door molendeskundige I.J. de Kramer uit Leidschendam, werden deze nooit uitgevoerd.
Beschrijving
Standaardmolen op gesloten voet, opgetrokken op een molenberg. De achthoekige bakstenen voet heeft twee tegenover elkaar liggende rechthoekige deuren. De voor- en zijkanten zijn bedekt met een verticale beplanking, tegen de windzijde en op de gebroken molenkap zijn kunstleien aangebracht. De staartzijde wordt gekenmerkt door het luikapje met er boven een windvaan met papegaai, geprofileerde windveren, het opschrift “DE NIEUWE PAPEGAAI”, een kombuis, rechthoekige luiken en deuren, de trap en staart met kruiwerk. Het gevlucht bestaat uit stalen gelaste roeden uit 1971 van ongeveer 24 meter.
Omwille van het stampen en heien betreft het een zwaardere constructie dan een gewone standaardmolen, met onder meer zware vloerbalken op de berriebalken en een horizontale tussenbalk in de windweeg. Het betreft een lege molenkast, met nog enkele sporen van de oliemolen, zoals de zwart berookte onderkant van de steenbalk (de molen bevat geen boezem) en enkele weegbanden, de tien gaten in de molenas voor de spaken van de hefbarelen en inkepingen in de steenlijst. In de gesloten voet liggen losse onderdelen, waaronder de schijfloop en bonkelaar (voor de aandrijving van het wentelwiel), tapwielen (voor de aandrijving van het roerwerk), schorttouwblokken met houten katrollen (voor het ‘schorten’ of buiten werking stellen van de heibalken).
- DENEWET L. & DE KRAMER I.J. 1990: De geplande reconstructie van de olie-inrichting in de “Nieuwe Papegaai” te Brugge, Molenecho’s XVIII.3 (juli-september), 154-182.
- DEVLIEGHER L. 1984: De molens in West-Vlaanderen, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, Deel 9, Tielt-Weesp, 146-149.
- DEVYT C. 1966: Westvlaamse windmolens. Inventaris volgens de toestand op 1 januari 1965, Brugge, 64.
- GILTE S., VANWALLEGHEM A. & VAN VLAENDEREN P. 2004: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Brugge, Middeleeuwse stadsuitbreiding, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 18nb Noord, Brussel - Turnhout.