Monumentale kasteelhoeve met aanhorigheden van het kasteel Revelingen op de hoek van de Eigenbrakelse Steenweg en de Sint-Gertrudisdreef.
Historiek
De gronden waarop later de kasteelhoeve en de aanhorigheden van het kasteel zullen worden gebouwd, zijn volgens de vroegste kadastrale gegevens uit 1836 eigendom van de 'Algemeene Maatschappij' van het Zoniënwoud. Het omvangrijke stuk bosgrond wordt in twee delen verdeeld. Het deel waar het domein Revelingen zal op worden aangelegd, komt in handen van twee schoonbroers, Jacques Charles Auguste Gauchez, handelaar uit Brussel en Gustave Leghait, eigenaar en verkiesbaar voor de senaat, uit Binche.
In 1844 noteert het kadaster de aanleg van een dreef en de bouw van een kasteel en een pachthof, voor dezelfde eigenaars. Het pachthof bestaat op dat ogenblik uit drie volumes met rechthoekig grondplan, gegroepeerd rond een erf. Een volume met bijna vierkant grondplan aan straatzijde, het grootste volume aan de achterzijde van het erf, parallel met de straat en het derde volume haaks erop, aan de kant van de Sint-Gertrudisdreef. De vierde erfzijde is volgens het kadaster nog niet bebouwd.
In 1849 is het geheel van kasteel en pachthof in handen van Mathilde Engler, de echtgenote van baron Goethals. Er wordt een nieuwe constructie gebouwd ten oosten van de hoevegebouwen en het gebouw aan de oostelijke erfzijde wordt rechts naar achter uitgebreid. De nieuwe delen worden als 'dependances du chateau' afgebeeld in de publicatie van Jean-Pierre Cluysenaar uit 1862 en staan via de schuur in verbinding met de hoeve.
Interessant is dat het grondplan van de aanhorigheden in het boek van Cluysenaar ook het grondplan van de hoeve weergeeft, zoals dit tussen 1849 en 1862, het jaar van de publicatie, geweest moet zijn.
Het gebouw met min of meer vierkant grondplan aan straatzijde is de boerenwoning, met een centrale traphal met aan weerszijden twee kamers op de benedenverdieping. Centraal op het erf is een grote mestvaalt voorzien. Het gebouw aan de rechterkant van het erf bevat het bakhuis, de koeienstallen en een remise. Het gebouw aan de linkerkant van het erf, dat kadastraal evenwel nog niet zichtbaar was in 1849, omvatte de varkensstal, de stal voor de vaarzen en ook een remise. Het gebouw aan de achterzijde van het erf omvat aan de rechterkant een tweebeukige schuur, met rechts aansluitend een serre en achteraan aansluitend een serre en een mestvaalt. De linkerkant van dit gebouw omvat verschillende paardenstallen en de kamers voor de tuinman.
De nieuwe constructie, die in 1849 aan een nieuw aangelegde binnenkoer wordt opgetrokken, omvat aan de linkerkant eveneens onder meer stallen voor paarden, een zadelmakerij en een kennel. De rechterkant is de oranjerie, grenzend aan de moestuin.
Bij de volgende kadastrale mutatie in 1874 wordt de koeienstal aan de kant van de Gertrudisdreef uitgebreid, op onregelmatig grondplan. Er wordt een stokerij ondergebracht. Het woonhuis wordt naar de rechterkant verbreed, het gebouw met de vaarzenstal links wordt doorgetrokken tot aan straatzijde. Ook de schuur achteraan rechts op het erf wordt uitgebreid en een aantal bijgebouwtjes, her en der verspreid, wordt opgetrokken. Vermeldenswaardig is verder de bouw van een nieuwe schuur, aan de overkant van de Sint-Gertrudisdreef.
De hoeve komt door vererving in handen van de familie De Jonge d'Ardoye. De volgende kadastrale mutatie in 1909 toont beperkte wijzigingen in de binnenindeling van de gebouwen. De stokerij verandert van bestemming. Bij een volgende mutatie in 1931 wijzigen de grondplannen en de binnenindeling van de gebouwen rechts en achteraan het erf licht, waarbij het kadaster vooral de opbouw van nieuwe broeikassen vermeldt.
Beschrijving
De hoeve ligt op de hoek van de Eigenbrakelse Steenweg en de Sint-Gertrudisdreef. De oudste delen liggen ten noorden van de dreef, de schuur uit 1874 en enkele recentere bijgebouwen liggen ten zuiden. De aanhorigheden van het kasteel, die ook een functionele band hebben met de hoeve, liggen achter de oudste kern van de hoeve. Achter de aanhorigheden, aan de kant van de Sint-Gertrudisdreef, ligt nog een grote, ommuurde moestuin met serres. De noordelijke delen van de hoeve en de moestuin zijn ommuurd langs de kant van de Sint-Gertrudisdreef, met ter hoogte van de aanhorigheden een zijtoegang met smeedijzeren poort tussen bakstenen pijlers met hoofdgestel met rotseerwerk.
De oudste kern van de hoeve wordt gevormd door een geheel van bakstenen gebouwen met neoclassicistische inslag rondom het grotendeels gekasseide erf.
Boerenwoning met dubbelhuisopstand van drie traveeën en twee verdiepingen onder schilddak (pannen). IJzerzandstenen sokkel, kwartronde daklijst, achthoekige steigergaten en rechthoekige muuropeningen. In de zuidoostgevel zijn op oude foto's nog sporen zichtbaar van een ondertussen verdwenen aanbouw.
Stalvleugels op de noord-, oost- en zuidzijde en langsschuur in de zuidoosthoek. Noordgevel geritmeerd door steekboogvormige, overige gevels door rondboogvormige arcades met bakstenen muurpilasters en imposten, waarin rechthoekige muuropeningen en halfradvensters werden uitgespaard. De bijgebouwen van de zuidelijke vleugel, waarin een tijd lang de stokerij was ondergebracht zijn eenvoudig en functioneel opgevat.
Het gebouw naar ontwerp van Cluysenaar met onder meer de oranjerie is vrij moeilijk zichtbaar van op de Sint-Getrudisdreef. Het is opgetrokken uit baksteen in een eenvoudige, landelijke stijl en voorzien van overkragende zadeldaken op schoren. Een markant element is de hoektoren onder tentdak. Het gebouw vertoont veel gelijkenissen met een andere constructie van Cluysenaar op grondgebied van Sint-Genesius- Rode, met name een jachtopzienerswoning, eveneens gebouwd in opdracht van Mathilde Goethals-Engler.
- Kadasterarchief Vlaams-Brabant, mutatieschetsen Sint-Genesius-Rode, eerste afdeling, 1836/22, 1844/18 (onvolledig), 1849/27, 1864/43, 1874/6, 1909/26, 1931/20.
- CLUYSENAAR J.P. 1862: Maisons de campagne, châteaux, fermes, maisons de jardinier, garde-chasse et d'ouvriers, etc. exécutés en Belgique par Jean-Pierre Cluysenaar architecte, Paris.
- MAZIERS M. 1988: Anniversaires en cascade (suite), Ucclensia 123, 13-16.