Het kasteel in neo-Vlaamse-renaissancestijl werd in 1890 ontworpen door Auguste Van Assche en gaat terug tot een 17de-eeuwse hoeve. De kasteelaanhorigheden werden in dezelfde stijl ontworpen door Henri en Valentin Vaerwyck in 1902. Het park in landschappelijke stijl werd aan het einde van de 19de eeuw aangelegd in functie van de jacht.
De geschiedenis van het domein gaat terug tot de 17de eeuw. In 1718 kochten Arnold Briers, schepen van Vliermaal en burgemeester van Hasselt, en zijn echtgenote Ida van Manshoven de Gasthuisboswinning, die sedert 1683 in het bezit was van het gasthuis van Halen, vandaar de naamgeving. Ze werd sinds 1617 vermeld, bestond uit een huis, hof, schuren en afhankelijkheden en twaalf bunders grond, zes in Schulen en zes in Berbroek en was bij de verkoop in slechte toestand. De nieuwe eigenaars bouwden ze in 1721 weer op en vererfden ze aan hun zoon Gerard Hubert Briers en die op zijn beurt aan zijn zoon Gerard Gaspard Arnold Briers, eveneens burgmeester van Hasselt. Diens oudste dochter Maria Gertrudis Briers, echtgenote van Jan van Willigen, raadsheer bij de Rekenkamer in Den Haag, later in Brussel, erfde het goed in Schulen. In 1826 wordt het beschreven als “huysinge, stallingen, schuur, heerewoning en gronden, waarden, weiden, nieuwe boomgaard, hoogenhof, poorthuisweide, groot en klein kanaal, vijver, bempden, kastanjedreef, bolxvijver met reservoiren en spoelkuilen, bloemendreef en de Engelschen bos, groot 3 bunder, 74 roeden 30 ellen”. De reservoiren en spoelkuipen verwijzen duidelijk naar een industriële activiteit. Het echtpaar van Willigen-Briers bouwde bij de hoeve een landhuis dat ze vererfden aan hun zoon Eugène van Willigen, burgemeester, senator en bouwheer in het Hamel in Lummen. Dat laatste had hij verworven in 1844 door zijn huwelijk met Adèle de Zerezo de Tejada. Op zijn beurt was hij erflater voor zijn zoon Hubert van Willigen, ook burgemeester van Schulen en bouwheer in 1890 van het kasteel Gasthuisbos en in 1902 van de aanhorigheden, toen onder Berbroek. Hij legde ook een nieuw park aan en dit vernieuwd kasteeldomein kwam via vererving langs vrouwelijke kant in handen van de huidige eigenaar, baron de Moffarts. De gefortuneerde familie Briers behoorde tot de clan verwanten die in de loop van de 19de eeuw in het Hasseltse talrijke domeinen in handen had, waar men een gelijkaardige verschuiving van boerderij naar kasteel kan constateren, parallel met de maatschappelijke opgang van de familie. Huwelijken zorgden voor verwantschap met de even gefortuneerde families Palmers (Ter Lamen in Heusden-Zolder), de Libotton (Stevoort in Hasselt), Cox de Hommelen (Runkst in Hasselt) en Sigers (Pietelbeek in Hasselt).
Op de Ferrariskaart (1770-1778) herkent men ten zuiden van de Bolksvijver een alleenstaand gebouw met achterliggende aanhorigheden in los verband, op de grens met het hertogdom Brabant, het Bronbos, de Bolksvijver en het open landschap.
Een onvolledig plan ‘projet d'un changement a exécuter au château et la ferme de monsieur Van Willigen à sa terre de Schuelen’, gedateerd 19 mei 1833 en moeilijk leesbaar gesigneerd Rapaillon houdt allicht verband met de bouwplannen van Maria Gertrudis Briers en Jan van Willigen. Ze betreffen een ‘plan du château’ met plattegrond van de gelijkvloerse verdieping met een ontvangstgedeelte rechts en een keuken met dienstvertrekken links van de vestibule die met een pui met dubbele trap bereikbaar is. In het ‘plan de la ferme’ zijn vooral de functies als wagenhuis en paardenstalling ingevuld.
Het grondgebruik in de geciteerde beschrijving wordt bevestigd door de Primitieve kadastrale legger. Die kent een vrouwelijke eigenaar enkel als ze ongehuwd of weduwe zijn en dus wordt Jan Jacobus Albertus ridder van Willigen (die pas is 1864 sterft) uit Brussel als eigenaar genoteerd. Op het Primitief kadasterplan van 1828 vertrekt vanaf de Rozestraat ter hoogte van de Bolksvijver een dreef als 'lusttuin' naar een groot perceel lusttuin bij het kasteel en de hoeve met moestuin. Ten westen, in de richting van de Walhoeve, ligt ongeveer parallel met de Herk een geheel van kanalen met eilandje, allicht als drainage van de waterzieke gronden. Op de kaart van het Dépôt de la Guerre (opname 1870, uitgave 1878) ziet men dit bevestigd.
Deze vroeg-landschappelijke aanleg met 'Engels bos' ziet men ook op een niet gedateerd en niet gesigneerd archiefplan bewaard in Hasselt. Ten oosten van de boerderij, die aan de rechte straat grenst, ligt er een lunetvormig plein, vertrekpunt voor een ganzenvoet, een vorm uit de klassieke tuinaanleg, met een gebouwtje ten zuidwesten van de centrale as, die door de hoevegebouwen loopt en in de lusttuin aansluit op de dreef van de Rozestraat.
Een derde archiefstuk is gedateerd 15 maart 1840 en gesigneerd J. Gindra. Het kasteel is bereikbaar langs een nieuwe afbuigende oprijlaan tussen boom- of struikmassieven, die de hoeve links laat liggen. Vanop de lunet is de toegang gereserveerd voor de boerderij; de ganzenvoet, slechts voor de helft getekend, is onbebouwd. Het voorgestelde park bestaat uit drie zones, met name, van noord naar zuid: de in park omgezette Bolksvijver; het park bij het kasteel met de oude, door kanalen omringde tuinpercelen die op de Primitieve kadasterkaart en op het Hasselts plan worden afgebeeld; en tenslotte een lustbos aan de ganzenvoet. De oude Bolksvijver is een park met gazon, boommassieven en een rondweg waarin de oude dreef is opgenomen, die ook de verbinding maakt met het tweede deel. Dat is de oude lusttuin met gazons, een lusvormig padenpatroon, drie 'groenkabinetten' als ronde of ovale uitsparingen in de beplanting en een landschappelijke vijver. De oude dreef vanaf de Rozenstraat loopt niet meer door tot op het erf van de hoeve, maar wordt omgebogen richting kasteel waar hij de oprijlaan vervoegt en als parkweg doorloopt. Vanuit het kasteel vertrekken vijf in stippellijnen aangeduide zichtassen, begeleid door boomcoulissen en bomengroepjes. Van oost naar west kijken ze uit over de nieuwe vijver naar de beboomde dijken van het kanaal; over het gazon naar het verlandschappelijkt eilandje van deze tuin, met brug en eigen wandelpaden; over het gazon naar het landschap ten noordwesten; over het gazon naar het noordelijk park; tenslotte over het gazon naar het landschap ten noordoosten. Aan de voet van het kasteel liggen drie bloemperken en ten westen van de boerderij een boomgaard die aan de kant van het park afgeschermd is met een randbeplanting.
Een vierde archiefstuk, niet gesigneerd of gedateerd, moet een voorstel zijn voor een meer landschappelijke aanleg gecombineerd met de in die periode frequent voorkomende eis het sociale verschil ook ruimtelijk uit te drukken door een grotere scheiding tussen herenhuis en dienstgebouwen. Daarbij verdween de ganzenvoet als toegang. Kasteel, hoeve en bijgebouwen zijn op het plan op een ovaal eiland gegroepeerd dankzij een rondweg waarop verschillende wegen aansluiten, parkwegen maar ook vier toegangen vanaf de in een bocht verlegde straat. Viermaal twee pijlers verbonden door hagen duiden de toegangen aan. Twee maken als oprit deel uit van de rondweg en leiden zonder de hoeve aan te doen naar het kasteel. Een derde is de oude, rechte toegang naar het neerhof en de vierde is een rechte inrit naar een nieuwe aanhorigheid ten noordoosten. In de as er tegenover is er een tweede kleiner nieuw volume voorzien tussen de boerderij en het gebouwtje met apsis (kapel?) dat voorheen aan de ganzenvoet lag. Drie zuilen definiëren een erfje tussen deze gebouwen. Rond het landhuis en aan de rondweg zijn struiken en bomen voorzien, ten westen van de boerderij een moestuin, beëindigd door een halfronde tuinmuur en tussen de twee rechte dienstinritten een tuin van zes vierkante plantenbedden. Opmerkelijk zijn de talrijke zuilvormige bomen, misschien wel Italiaanse populieren, langs de oprijlaan.
Neemt men de onfeilbaarheid van de kaart van het Dépôt de la Guerre als uitgangspunt, dan bleven deze aanlegplannen grotendeels onuitgevoerd. Immers, de uitgave van 1878, terreinopname 1870, geeft dezelfde configuratie als op het Primitief kadaster en het archiefplan nummer 463: een hoeve bij de weg, een alleenstaand huis ten westen en de kanalen in de richting van de Worphoeve. Dat er niettemin midden 19de eeuw een bouw- en aanlegactiviteit was, is in de Kadastrale opmetingsschetsen bevestigd. Het dichtbouwen van de tot dan toe nog U-vormige hoeve wordt in 1849 kadastraal opgemeten, een samenvoeging van percelen in 1852 en tenslotte, in 1861, de ommuring van de moestuin met halfronde beëindiging (zoals op het plan nummer 464) samen met de verlegging van de Gasthuisbosstraat meer naar het oosten, van wel 150 meter op het breedste punt en over een lengte van 1 kilometer, met een annexatie van terrein in het privédomein. Dergelijke enclosure-operatie was in die jaren in elk geval niet uitzonderlijk (in dit geval zelfs erg bescheiden) en vast probleemloos als de kasteelheer ook nog burgemeester is.
Het kasteel werd gebouwd in 1889-1890 naar ontwerp van architect Auguste Van Assche, is gelegen in het zogenaamde Gasterbos en wordt door een eikendreef (Quercus) met de Gasterbosstraat verbonden. Het gebouw in neo-Maasrenaissance werd opgetrokken op rechthoekige plattegrond in baksteen met verwerking van kalksteen. Het telt twee bouwlagen onder een zadeldak (leien) met twee getrapte dakvensters op de zuidzijde en enkele houten dakkapellen op de noord- en zuidzijde. De begane grond is verhoogd met een breukstenen plint.
De zuidgevel heeft zes traveeën en is horizontaal geleed door banden en kordonlijsten. De eerste travee wordt gemarkeerd door een risaliet, bekroond met een trapgevel. De tweede travee vertoont een licht risaliet. De laatste travee is opgevat als een vierkante hoektoren van drie geledingen onder tentdak, voorzien van dakkapellen. De muuropeningen bestaan uit kalkstenen kruis- en kloosterkozijnen, kalkstenen erker op de bel-etage van de eerste travee, een ingang in de vorm van een galerij met rondboogarcade op zuilen en een steektrap. De noordgevel heeft een risaliet bekroond door een trapgevel in de tweede travee, een trapgevel boven de vijfde travee en een ronde hoektoren van drie geledingen onder kegeldak (dakkapellen) als zesde travee. De muuropeningen omvatten een groot, drieledig kruiskozijn op de tweede bouwlaag van de tweede travee, verder zoals in de zuidgevel. De toegang wordt voorzien via een rechthoekige deur met bolkozijn als bovenlicht, voorafgegaan door een dubbele steektrap. De oostgevel bestaat uit drie traveeën met trapgevelbekroning. De westgevel vertoont een rechthoekige gevelvoorsprong in de laatste travee.
De kasteelhoeve is een gesloten hoeve in neo-Maasrenaissance, gedateerd 1902 door middel van gesmeed ijzeren muurankers boven de inrijpoort, en is evenals het kasteel in het Gasterbos gelegen en door een dreef met het kasteel verbonden. Het zijn bakstenen gebouwen met verwerking van kalksteen, onder zadeldaken (leien) gegroepeerd rondom het rechthoekig, gekasseide erf. Het monumentaal poortgebouw in de westgevel telt één travee onder steil zadeldak, voorzien van dakkapellen, en is geflankeerd door twee octogonale hoektorens onder piramidedak, afgewerkt met kalkstenen hoekbanden. Er is een hoge breukstenen plint en steunberen op de begane grond, een bolkozijn boven de poort en voorts smalle rechthoekige openingen. De korfboogpoort is gevat in een kalkstenen omlijsting met negblokken en booglijst met gestrekte uiteinden. Links van de poort is een rondboogvormige voetgangersdoorgang voorzien in een gelijkaardige omlijsting en een soortgelijk venster erboven. In de erfzijdegevel is een duifhuis voorzien in de trapgevelbekroning van middentravee. Tussen beide bouwlagen is een boogfries aanwezig. De zijgevels zijn getrapt.
Ten zuiden van de inrijpoort is het woonhuis van vier traveeën gesitueerd. Het heeft kleine, rechthoekige vensters en bolkozijnen en gekoppelde bolkozijnen in de achtergevel. Het woongedeelte loopt voort over de zuid- en zuidoost-vleugel, waar tevens het wagenhuis is ondergebracht. Het dak is een gebogen zadeldak, met schild aan de oostzijde, voorzien van getrapte dakvensters en houten dakkapellen op beide zijden. De vensteropeningen bestaan uit rechthoekige vensters, bolkozijnen, rondboogdeuren en poorten. Er zijn steunberen voorzien tegen de achtergevel. De zijgevels zijn getrapt. Ten noordoosten is er een woongedeelte van drie traveeën gesitueerd, met dakvenster boven de deurtravee, rechthoekige vensters met negblokken en kwarthol profiel en twee gelijkaardige rondboogdeuren. De zijgevels zijn hier eveneens trapgevels. Ten noorden zijn een stal en dwarsschuur van drie traveeën geplaatst, voorzien van geprofileerde korfboogdeurtjes en een gelijkaardige poort. Er is een dubbele dwarsschuur in de westvleugel aanwezig, met twee geprofileerde rondboogpoorten met waterlijst en een rechthoekig laadvenster op de tweede bouwlaag.
In het interieur is de historiserende stijl van de kasteelarchitectuur in de representatieve vertrekken volgehouden. Hierbij valt de hoge kwaliteit op van de constructie en van de bouwmaterialen en ook de hoge graad aan comfort: warmeluchtverwarming met roosters en een stookketel op steenkool; elektrische kamerbellen met controlebord op elk niveau; een mechanische monte-plat van de kelder naar het bedieningsvertrek op het gelijkvloers. Al het schrijnwerk van de deuren met neogotisch paneelwerk, van de vensters met op het gelijkvloers binnenluiken en van de lambriseringen is eveneens van de beste kwaliteit, inclusief het met zorg voor detaillering uitgevoerde hang en sluitwerk van smeedijzer. Het vensterschrijnwerk bleef, op enkele gelakte aluminiumvensters op de bovenverdieping na, eveneens goed bewaard. De bovenverdieping is bereikbaar, deels door een brede statietrap in de grote hal, deels door een diensttrap in de smallere gang. De kamers en vertrekken met waardevolle interieurelementen bevinden zich in de kelder en op het gelijkvloers. De half ondergrondse, zeer verzorgde kelderverdieping (keuken, waskeuken, voorraadkelder, wijnkelder, kolenberging et cetera) bezit mooie vloeren van cementtegels en in enkele vertrekken werden oudere natuurstenen vloeren (vermoedelijk steen van Vinalmont, afkomstig van het gesloopte oude huis) hergebruikt. De zolderingen bestaan uit bakstenen troggewelfjes op ijzeren liggers; zowel het bouwjaar 1890 als de initialen van de opdrachtgevers zijn hierin door middel van gesinterde bakstenen te lezen.
Op de gelijkvloerse verdieping neemt de zeer ruime traphal een belangrijke plaats in, maar ook het salon, de eetkamer, het bureau en de jachtkamer. Al deze kamers zijn voorzien van lambriseringen en schouwen en de plafonds bestaan uit zichtbare houten moer- en kinderbalken. Elke kamer heeft een schouw in historiserende stijl met natuurstenen wangen en houten boezem met ingelijst schilderij: een Sint-Joris te paard met opschrift “S. Georgius Schulensis” boven de barokke schouw van zwarte marmer in de eetkamer; een portret van een voorouderlijke dame boven de barokke schouw van zwart-wit geaderde marmer in de salon; een gesigneerd doek met de Heilige Hubertus boven de neogotische schouw van witte natuursteen in de jachtkamer en een geschilderde (fictieve) voorstelling van het domein van Schulen in zijn wijdere landschappelijke omgeving boven de schouw in renaissancestijl van grijze natuursteen in het bureau.
In de hal bestaat de vloer uit tweekleurige cementtegels met lelies, een motief dat in de traploper herhaald wordt, elders uit parket of uit brede plankenvloeren. De halruimte wordt verlicht door een hoog glasraam met neorenaissancistisch rankwerk, wapenschilden en onder meer de familienamen Briers en van Willigen. De muren zijn met recent behang bekleed; of ze oorspronkelijk met veelkleurig schilderwerk waren afgewerkt is waarschijnlijk maar kon niet worden gecontroleerd.
De eerste verdieping telt drie grote kamers, elk overlopend in secundaire ruimten, gelegen boven de inkomhal: één voor mevrouw, één voor mijnheer en één voor belangrijke gasten. Een deur scheidt ze van de ruime, aan een brede gang gelegen kinderkamers die zich boven de salon en eetkamer situeren.
De aanhorigheden bezitten geen vermeldenswaardige interieurelementen, de imposante en homogene gevelarchitectuur was hier bij het ontwerpen de hoofdbekommernis. De constructie en de materialen zijn evenwel van een zelfde hoge kwaliteit. Enkele ruimten zijn overwelfd met bakstenen troggewelfjes op ijzeren liggers; op het gelijkvloers zijn de vloeren van baksteen of van tegels en op de verdieping van houten planken.
De Dépot-kaart, uitgave 1911 met de revisie uit 1908, registreert het park in landschappelijke stijl zoals het nu nog bestaat. Deze laat 19de-eeuwse aanleg, toegeschreven aan Edmond Galoppin, kaderde in een herziening van het domein op initiatief van de toenmalige eigenaar, Hubert van Willingen.
Het kasteeldomein van 65 hectare is vandaag nog steeds ongerept gelegen in een open landschap ten zuiden van Schulen, in de driehoek gevormd door de Hasseltsesteenweg ten noorden, de nieuwe, 1,6 kilometer lange, gekasseide Gasterbosstraat ten oosten en de Herk ten zuiden en ten westen. Het is nog steeds een park dat beheerd en gebruikt wordt in functie van de jacht.
De oude Gasterbosstraat, nu een niet verharde rechte dreef van grauwe abeel (Populus canescens), volgt vanuit het noordoosten het oude tracé naar de dienstgebouwen. De tweede, geknikte onverharde toegangsweg naar het kasteel vertrekt vanaf de Hasseltsesteenweg, maar heeft er noch een markering, noch een inrijhek, en voert langs de uitgestrekte Bolksvijver. Deze oprijlaan sluit aan op de beboomde, parallelle lanen die van oost naar west lopen, vertrekken vanaf de Gasterbosstraat en het park in twee verdelen. Ze zijn beplant met paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), een rij okkernoot (Juglans regia) en linden (Tilia) en omboorden eigenlijk twee brede grasstroken die aan de oost- en westkant van het kasteel vertrekken en van daaruit een uitzicht bieden op het omliggend agrarisch landschap. Momenteel en sedert ongeveer 20 jaar echter verstoren coulisvormig ingeplante coniferen (Coniferae), lorken (Larix) en laurieren (Larus nobilis) op rij deze perspectieven. De gazons hebben een onderbegroeiing van sneeuwklokje (Galanthus nivalis) en narcis (Narcissus). De meest noordelijke van deze parallelle lanen is tegelijk ook de geasfalteerde oprit vanaf de Gasterbosstraat, waar eveneens elke markering of afsluiting ontbreekt.
Het noordelijk deel van het park heeft eerder een pastoraal karakter en het zuidelijk deel veeleer een groots karakter. Het noordelijk uitzicht, nu verstoord omdat het grasveld in maïsveld is omgezet, wordt begeleid door boomgroepen en eindigt in hoogstamboomgaarden. Ten zuiden is de tegenhanger een langgerekte natte grasstrook met solitaire bomen in het scenisch opengekapt Bronbos, met uitzicht op de lager gelegen Herkvallei. De kanalen, tot dan een constante op de oude plannen en kaarten, zijn verdwenen. Rondwegen voor koets en paard verbonden de wandelpaden, toegangswegen, bospercelen en graspartijen zoals men op de kaarten kan aflezen, maar zijn nu overwoekerd en het padenpatroon op de kaart van 1911 is nog moeilijk herkenbaar. Het bomenbestand is gemengd, met veel Amerikaanse eik (Quercus rubra), tamme kastanje (Castanea sativa), beuken (Fagus), linden (Tilia) en de groepjes hebben dikwijls op de kop enkele coniferen (Coniferae), naar de plantwijze van de gebroeders Bühler. Helaas spelen de aanplantingen, voornamelijk sedert de jaren 1950, niet in op de kwaliteiten van het oorspronkelijk parkontwerp of leest men dit onvoldoende. Dit blijkt uit het afblokken van de perspectiefzichten naar het oosten en westen, de omzetting naar maïsveld, maar ook uit de aanplanting van talrijke coniferen (Coniferae) aan de voet van het kasteel.
Ten westen ligt, benoorden de westelijke grasstrook, een fraai paviljoen uit het begin van de 20ste eeuw, als speelhuisje gebouwd in rustieke stijl met tentdak. Voorheen bood het uitzicht op de Herkvallei, nu ligt het in een verboste strook met veel opslag. Het is een vierkant gebouwtje in baksteenmetselwerk met vakwerk en pseudovakwerk. Het onderdakterras aan de zuidkant wordt gestut door boomtakken, die bovenaan onderling verbonden zijn met takwerk ter imitatie van Maaswerk.
De moestuin, 80 bij 80 meter groot en nog in bedrijf, deels als populierenkwekerij, is op drie zijden ommuurd en op de zuidzijde omhaagd met een dubbele rij haagbeuk (Carpinus betulus). Het ligt lager dan het erf van de aanhorigheden waarop het aansluit en de hoge keermuur is afgewerkt met een smeedijzeren hek. In de noordelijke tuinmuur is het toegangshek van moderne makelij, ten zuiden is het een smeedijzeren hek gedragen door twee fraaie, gietijzeren polygonale zuilen met geprofileerde sokkel, schacht en uitgewerkt kapiteel, naar alle waarschijnlijkheid eveneens uit 1902. Het smeedijzeren hek heeft vierkante stijlen, onder-, tussen- en dubbele bovenregels en ronde onderspijltjes en spijlen met lanspunten. De makelaar is bekroond met een acanthusknop. Tegen de 3,50 à 4 meter hoge fruitmuren groeien perelaars (Pyrus). De tuin heeft hier niet het kruisend pad van de traditionele indeling in vier, maar is door parallelle paden en een rij halfstampruimen (Prunus) in drie velden verdeeld. Tegen de veldzijde van de noordelijke muur leunen lessenaarsdaken aan, voor bergruimte en stalling.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal Beschermingsdossier DL002321, Gasterbos (S.n., 2003)
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2003: Kasteeldomein van Schulen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/159430 (geraadpleegd op ).
Gebouwd in 1889-1890 naar ontwerp van de architecten Van Assche, de bijgebouwen naar ontwerp van H. en V. Vaerwyck. Gelegen in het zogenaamde Gasterbos, en door een eikendreef met de Gasterbosstraat verbonden. Gebouw in neo-Maasrenaissance, opgetrokken op rechthoekige plattegrond, uit baksteen met verwerking van kalksteen; twee bouwlagen onder zadeldak (leien) met twee getrapte dakvensters op de zuidzijde en enkele houten dakkapellen op noord- en zuidzijde; verhoogde begane grond: breukstenen plint.
Zuidgevel van zes traveeën, horizontaal geleed door banden en kordonlijsten; de eerste travee wordt gemarkeerd door een risaliet, bekroond met een trapgevel; licht risaliet in de tweede travee; de laatste travee is opgevat als een vierkante hoektoren van drie geledingen onder tentdak, voorzien van dakkapellen; kalkstenen kruis- en kloosterkozijnen; kalkstenen erker op de bel-etage der eerste travee; ingang in de vorm van een galerij met rondboogarcade op zuilen; steektrap.
Noordgevel: risaliet, bekroond door een trapgevel in de tweede travee; trapgevel boven de vijfde travee; ronde hoektoren van drie geledingen onder kegeldak (dakkapellen) als zesde travee; groot, drieledig kruiskozijn op de tweede bouwlaag van de tweede travee, voorts als op de zuidgevel; rechthoekige deur met bolkozijn als bovenlicht, voorafgegaan door een dubbele steektrap.
Oostgevel van drie traveeën met trapgevelbekroning. Westgevel: rechthoekige gevelvoorsprong in de laatste travee.
Kasteelhoeve. Gesloten hoeve in neo-Maasrenaissance, gedateerd 1902 door middel van gesmeed ijzeren muurankers boven de inrijpoort. Evenals het kasteel in het Gasterbos gelegen en door een dreef met het kasteel verbonden. Bakstenen gebouwen met verwerking van kalksteen, onder zadeldaken (leien), gegroepeerd rondom het rechthoekige, gekasseid erf. Monumentaal poortgebouw in de westgevel: één travee onder steil zadeldak, voorzien van dakkapellen, en geflankeerd door twee octogonale hoektorens onder piramidedak, afgewerkt met kalkstenen hoekbanden; hoge breukstenen plint en steunberen op de begane grond; een bolkozijn boven de poort, voorts smalle rechthoekige openingen; korfboogpoort in een kalkstenen omlijsting met negblokken en booglijst met gestrekte uiteinden; rondboogvormige voetgangersdoorgang, links in een gelijkaardige omlijsting, en een soortgelijk venster erboven.
Erfzijdegevel met duifhuis in de trapgevelbekroning der middentravee; boogfries tussen beide bouwlagen. Getrapte zijgevels. Ten zuiden van de inrijpoort, woonhuis van vier traveeën: kleine rechthoekige vensters en bolkozijnen; gekoppelde bolkozijnen in de achtergevel. Het woongedeelte loopt voort over de zuid- en zuidoostvleugel, waar tevens het wagenhuis(?) is ondergebracht; gebogen zadeldak, met schild aan de oostzijde, voorzien van getrapte dakvensters en houten dakkapellen op beide zijden; rechthoekige vensters en bolkozijnen; rondboogdeuren en poorten van het hoger beschreven type. Steunberen tegen de achtergevel. Getrapte zijgevels.
Ten noordoosten, woongedeelte van drie traveeën, met dakvenster boven de deurtravee; rechthoekige vensters met negblokken en kwarthol profiel; twee gelijkaardige rondboogdeuren. Getrapte zijgevel.
Ten noorden, stal en dwarsschuur van drie traveeën, voorzien van geprofileerde korfboogdeurtjes en een gelijkaardige poort. Dubbele dwarsschuur in de westvleugel, met twee geprofileerde rondboogpoorten met waterlijst, en een rechthoekig laadvenster op de tweede bouwlaag.
Bron: SCHLUSMANS F. met medewerking van GYSELINCK J., LINTERS A., WISSELS R., BUYLE M. & DE GRAEVE M.-C. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6n2 (He-Z), Brussel - Gent.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Schlusmans F. 1981: Kasteeldomein van Schulen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/84284 (geraadpleegd op ).