is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Omwalde hoeve Goed Ter Hoyen
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Omwalde hoeve Goed Ter Hoyen
Deze vaststelling was geldig van tot
"Goed Ter Hoyen". Historische omwalde hoeve met losse bestanddelen met opperhof-neerhofstructuur. Voormalige locatie van het kasteel van Markegem.
De achtvormige site zou in oorsprong teruggaan op een Frankisch herenhoeve. De naam "Ter Hoyen" is terug te leiden tot het Germaanse woord "agwjô" = vruchtbaar, alluviaal land aan een waterloop. De hoeve ligt even ten noorden van de Oude Mandel en ten oosten van de Mandel. Ten westen van het opperhof bevindt zich een, door het rechttrekken van de Tieltstraat, een afgesneden arm van de Mandel. De steeds weerkerende overstromingen werden opgevangen door de omgrachting en het ophogen van het erf. In de onmiddellijke omgeving van de site zijn de percelen groot en onregelmatig van vorm, wat wijst op een vroege ontginning van het land.
Van alle middeleeuwse heerlijkheden in Markegem is het burggraafschap "Ter Hoyen" de belangrijkste. Deze neemt ongeveer de gehele noordelijke helft van de gemeente in beslag en omvat ook gronden in de omringende gemeenten. In de 9de-10de eeuw wordt de Frankische herenhoeve omgevormd tot een heerlijkheid. Tussen de 10de en de 13de eeuw wordt de heerlijkheid gevormd vanuit het foncier, die vermoedelijk overeenkomt met het grondgebied van de hoeve tijdens de Frankische periode. In 1287 wordt Willem van der Hoyen genoemd als leenman in Markegem van de Graaf van Vlaanderen en in 1300 wordt "Ter Hoyen" vermeld als achterleen van de Sint-Pietersabdij te Gent. Het kasteel dat op de mote op het opperhof staat, wordt voor het eerst vermeld in 1377 en wordt door Sanderus afgebeeld in zijn Flandria Illustrata (1641-1644). Naast de hoeve op het neerhof en het kasteel op het opperhof, bevindt zich tijdens deze periode op de leenbodem een thans verdwenen molen (1375-1888) met molenhuis, ten noorden van de hoeve. In het begin van de 15de eeuw komt het goed in handen van de Gentse familie Uutenhove, die door het verkrijgen van de dorpsheerlijkheid "Ter Kercken" dorpsheren van Markegem worden. De Uutenhoves worden omwille van hun protestantse overtuiging gezocht door de inquisitie die in 1557 het kasteel binnenvalt. De kasteelheer, Karel Uutenhove echter kan naar Duitsland vluchten. In 1569 wordt hij, samen met zijn oudste zoon Niklaas, en zijn derde zoon Karel, voor de Raad van Beroerten gedaagd en bij verstek verbannen, waarbij zijn resterende goederen in het Gentse in beslag genomen worden. In 1545 had Karel "Ter Hoyen" echter reeds nagelaten aan zijn oudste zoon, Niklaas, waardoor het in handen van de familie blijft. In 1595 liet hij bij zijn dood "Ter Hoyen" na aan zijn jongere broer Jacob, die de heerlijkheid (samen met de dorpsheerlijkheid verkoopt aan ridder Pieter van Steelant. Via het huwelijk van Margareta van Steelant, dochter van Pieter, komt het "Goed Ter Hoyen" in handen van de Luxemburgse adellijke familie du Faing. Onder de zoon van Margareta, Jacques-Joseph du Faing, wordt de heerlijkheid verheven tot burggraafschap. Op dat ogenblik is het kasteel reeds in verval, zoals blijkt uit de afbeelding die Sanderus ervan maakt voor zijn Flandria Illustrata. In 1710 wordt enkel nog de kelder van het kasteel gebruikt. (Het is niet duidelijk of het gebouw dat nu nog op de mote staat een restant van het kasteel is, of een gebouw dat opgebouwd is uit materialen afkomstig van het vervallen kasteel). Jacques-Joseph wordt opgevolgd door zijn broer, wiens dochter huwt met Eugène de Lannoy de la Motterie. Hun zoon, Chrétien, gestorven in 1822 is de laatste heer van Markegem en "Ter Hoyen".
Het kasteel dat zich op de mote op het opperhof bevindt, wordt voor het eerst vermeld in 1377. De volledige bouwgeschiedenis van dit verdwenen gebouw is moeilijk te achterhalen.
De ets die Antonius Sanderus van het kasteel maakte voor zijn Flandria Illustrata geeft een beeld van het opperhof en neerhof gezien vanuit het oosten. Het gebouw op het opperhof is voorzien van kantelen en het verval is reeds ver gevorderd. In het noordoosten van het opperhof staat een gebouw met trapgevels nog in goede staat en vermoedelijk daterend uit de tweede helft van de 15de of de eerste helft van de 16de eeuw. Rechts van de inrit, bevindt zich de thans verdwenen kapel, eveneens met trapgevels. Verder is er op het neerhof nog een woonhuis voor de pachter, een wagenkot, een duiventoren, een schuur en een aantal kleinere gebouwtjes.
Vermoedelijk is het kasteel tussen het einde van de 17de eeuw, toen er nog soldatenwachten op het kasteel verbleven, en 1710, wanneer enkel nog de kelder gebruikt wordt, onbewoonbaar geworden. In 1942 schrijft de toenmalige pachter van de hoeve dat van de resten van het kasteel onder andere een ovenbuur gebouwd werd, waaronder zich nog een overwelfde kelder bevindt, met een vloer in rode tegels. Verder zouden de muren van de thans nog bestaande stallen gemaakt zijn uit materiaal afkomstig van het kasteel. Vermoedelijk gebeurde dit in de loop van de 18de eeuw, en is het gebouw dat zich thans op het opperhof bevindt hier het resultaat van. De kapel is ingestort in 1759 en nooit weer opgebouwd. De huidige stal dateert vermoedelijk uit 1760. In dat jaar spreken de bronnen immers over de bouw van een nieuwe koeien- en paardenstal. Bij het opmaken van het Primitief Kadasterplan (circa 1830) wordt het kasteelrestant op de mote gebruikt als gevangenis. In 1882 wordt het woonhuis vergroot en voorzien van een achterbouw dwars op het hoofdvolume. In 1883 wordt volgens het kadaster een landgebouw afgebroken en herbouwd. Vermoedelijk gaat het hier om het wagenkot, dat zich ten zuidoosten van het woonhuis bevindt. In 1894 wordt het kasteelrestant op de mote vergroot: in het zuidwesten wordt een gedeelte aangebouwd. Het geheel wordt in gebruik genomen als cichorei-ast.
Gaaf bewaarde site bestaande uit opperhof en neerhof, met opperhof in het westen en neerhof in het oosten, beide omwald. Neerhof van aan de straat te bereiken via lange, onverharde oprit, geflankeerd door jonge populieren. In begin van oprit, aan zuidzijde, witbeschilderde pijlerkapel onder zadeldak, bekroond met smeedijzeren kruis en voorzien van beeldnis met beeld van Onze-Lieve-Vrouw achter smeedijzeren hek. Metselwerk in vrij slechte staat. Aan het eind van de oprit is het neerhof afgesloten met een smeedijzeren hek, gevat in twee ronde, bakstenen pijlers, afgedekt met ronde, arduinen dekstenen. Tussen beide pijlers is een kasseirestant bewaard. Op het neerhof zijn de gebouwen gegroepeerd rond een deels begraasd, deels met grind bedekt erf.
Ten oosten van het erf bevindt zich het woonhuis in verankerde baksteenbouw met beraapte voorgevel op bepleisterde en van imitatievoeg voorziene plint, het geheel onder een pannen zadeldak op de nok voorzien van een dakruiter. Beraping van voorgevel in slechte staat en deels gerestaureerd. Licht getoogde muuropeningen met vernieuwd schrijnwerk naar oud model (T-ramen), en voorzien van vernieuwde luiken. Bepleisterde omlijstingen met sluitsteen. Aan zuidelijke zijgevel tal van bouwsporen, onder andere vlechtingen, waardoor oorspronkelijke bouwdiepte af te lezen is. Dwars op het hoofdvolume is een lager volume aangebouwd in 1882. Dit volume heeft gedeeltelijk bewaard schrijnwerk met grote roedeverdeling en licht getoogde muuropeningen.
Ten zuiden van het woonhuis ligt een wagenkot in bouwvallige toestand.
Ten zuiden van het erf bevindt zich een monumentale dwarsschuur in verankerde baksteenbouw onder pannen zadeldak. De bouwsporen tonen aan dat de voorgevel verhoogd is (zie vlechtingen in westgevel) en dat het gebouw vergroot is naar het oosten toe.
De stal bevindt zich aan de westkant van het neerhof, evenwijdig aan het woonhuis. Naar verluidt gedeeltelijk opgetrokken in natuursteen (overblijfselen van het kasteel op het opperhof) en gedeeltelijk in baksteen. Gekalkte voorgevel op gepekte plint onder pannen zadeldak. Aan erfzijde voorzien van bakstenen stoep. In de loop van de 19de eeuw, zowel in noordelijke als zuidelijke richting vergroot in baksteen. Oudste gedeelte met ellipsboogvormige deuropeningen. 19de eeuwse uitbreidingen met steekboogvormige deuropeningen.
Ten noorden van de stal bevindt zich een oprit naar het opperhof: een omwalde motte met een klein gebouw, naar verluidt een restant van het kasteel of een bakhuis gebouwd met overblijfselen van het kasteel. Verankerde baksteenbouw met onregelmatig gebruik van natuurstenen restanten van het kasteel, onder pannen zadeldak.
Oostgevel met aandak met vlechtingen. Drie segmentboogvormige deuropeningen, waarvan één met bewaarde opgeklampte deur en één dichtgemetselde. Vierkante vensteropeningen in beide zijgevels met gedeeltelijk bewaard schrijnwerk. Ten westen aangebouwd 19de-eeuws gedeelte in bruine baksteen onder zadeldak in mechanische pannen met gecementeerde trapgevel aan westzijde. Ook in dit gedeelte gebruik van natuursteen in een gedeelte van de noordgevel. Getoogde muuropeningen.
Bron: VAN VLAENDEREN P. & VRANCKX M. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Dentergem, Deelgemeenten Markegem, Oeselgem en Wakken, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL32, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Van Vlaenderen, Patricia; Vranckx, Martien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Tieltstraat (Markegem)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Omwalde hoeve Goed Ter Hoyen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84444 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.