De windmolen D’Hondt-Goethals, doorgaans de Goethalsmolen genoemd, is gelegen in de dorpskom van Wakken en betreft een stenen stellingmolen met bijgebouw en onderaardse gang. Functioneel gaat het om een olie- en korenmolen.
De zogenaamde Goethalsmolen werd omstreeks 1830 gebouwd door de olieslager Albertus De Borchgrave ter vervanging van een van 1787 daterende houten boekweitwindmolen. In eerste instantie betrof de nieuwe molen een stenen grondzeiler, opgetrokken in rood-paarse baksteen. In de loop van de 19de eeuw werd de stenen windmolen echter opgetrokken tot een stellingmolen met een gelijkvloerse verdieping en zes zolderverdiepingen. De lichte knik ter hoogte van de meelzolder, het gebruik van een andere baksteen met een lichtere rode kleur en grotere afmetingen, evenals de dichtgemetselde rondbogige vensters op de gelijkvloerse verdieping geven dit immers duidelijk aan. De functie die de stellingmolen aangemeten kreeg, was die van graan- en oliewindmolen. Omtrent die tijd werd bij de molen ook een zoutziederij opgestart, die in 1882 echter werd opgedoekt.
In 1881 werd in de molen een stoommachine geplaatst, waardoor voortaan sprake was van een graan- en oliestoommolen. De windmolen werd kort daarop ontdaan van zijn kap en wieken. In 1908 breidde Victor D’Hondt-Vandepoel, die in 1901 de molen had aangekocht, de stoommaalderij uit en installeerde hij een nieuwe stoommachine.
De Eerste Wereldoorlog kwam de Goethalsmolen ongeschonden door. Tijdens de Tweede Wereldoorlog brachten obusinslagen echter op diverse plaatsen schade toe aan het baksteenparement van de molen, zoals de herstellingen aan de romp nog altijd laten aflezen.
Om te vermijden dat de enigszins vervallen molen als laatste van de vier 19de-eeuwse olie- en/of graan- en oliemolens in Wakken ook zou verdwijnen, vatte eigenaar Hubert Goethals in de late jaren 1990 het plan op om de stenen molen met bijgebouw en onderaardse gang te laten beschermen en deze opnieuw windmaalvaardig te maken. In 2002 werd de molen beschermd als monument. Door het Nieuwpoortse studiebureau Monument in Ontwikkeling bvba werd in de daaropvolgende jaren een restauratiedossier voorbereid. Bij de aanbesteding in 2010 werden de metselwerken aan de romp, het buitenschrijnwerk en de bouw van een metalen stelling toegewezen aan de firma Aquastra uit Lauwe. Voor het molentechnische werk, dat in het bijzonder het timmerwerk aan vloeren en zolderingen, de kapconstructie en het draaiend molenwerk betrof, werd beroep gedaan op molenbouwer Wieme uit Machelen. In juni 2010 startten de restauratiewerken aan de molenromp. De nieuwe kapconstructie werd geplaatst in maart 2012. Enkele maanden later werden de 24 meter lange geklinknagelde roeden geplaatst. Intussen werd in de molen onder meer werk gemaakt van de restauratie van de kollergang op de gelijkvloerse verdieping, van de korenmaalderij op de zolders en van het door de wind aangedreven drijfwerk. In oktober 2012 werden de restauratiewerken aan de molenromp en het aangebouwde bijgebouw opgeleverd. De oplevering van de kap en de molentechnische uitrusting volgde in mei 2013.
De Goethalsmolen is een stenen stellingmolen met zes zolderverdiepingen. In oorsprong was deze molen echter een grondzeiler. Naar deze situatie verwijzen onder meer de breuklijn tussen de derde en vierde zolder, en de schikking boven elkaar van de toegangsdeur op de gelijkvloerse verdieping, de vensters van de eerste en tweede zolder en de gaanderijdeur. Vanaf de huidige meelzolder (dit is de derde zolder) zijn de rondboogvensters immers asymmetrisch geplaatst om de molenromp zijn stevigheid te laten behouden. De bakstenen waarin de molenromp van de grondzeiler werden opgetrokken, zijn handgevormd en rood van kleur en meten 20 x 11 x 5 cm.
De uitbreiding van grondzeilmolen tot stellingmolen hield in dat de stenen grondzeiler van twee extra zolders en een gaanderij ter hoogte van de derde zolder (of meelzolder) werd voorzien. Een uitdikking van de buitenmuur van de grondzeiler vanaf de gelijkvloerse verdieping tot en met de derde zolder met een nieuw baksteenparement van rood-paarde baksteen van 22 x 11 x 5 cm moest de stellingmolen met een romphoogte van 18,25 m extra stevigheid en meer conisch uitzicht geven. De muurdikte onderaan bedraagt bijgevolg 0,85 m, bovenaan (met inbegrip van de verdikte kroonlijst) bedraagt die 0,55 m. Binnenin heeft de stellingmolen beneden een diameter van 8,40 m en boven één van 3,45 m. De bakstenen waarmee de grondzeiler tot stellingmolen werd verbouwd, hebben een rood-paarse kleur en meten 21 x 10,5 x 5 cm. Bij deze aanpassing van grondzeiler tot stellingmolen werden de voor de regio Tielt-Deinze typische kenmerken zoals rondboogvensters en uitgemetselde vensteromlijstingen, verder gerespecteerd.
De gelijkvloerse verdieping werd zowel ten tijde van de grondzeiler als van de latere stellingmolen voorbehouden voor een olieslagerij. Oorspronkelijk kende de olieslagerij drie kollergangen, waarvan twee op de gelijkvloerse verdieping van de molen en één in het tegen de molen aan de noordoostzijde aangebouwde bijgebouw. Van de twee kollergangen in de molen diende één om het zaad te pletten en één om de koeken te breken vóór de naslag. Van de kollergang in het bijgebouw is de precieze functie ongekend. Met de restauratiecampagne van 2010-2013 werd de kollergang die de koeken brak vóór de naslag en nog volledig werkklaar was, ook als dusdanig gerestaureerd. De twee (verticale) granieten pletstenen van deze kollergang hebben een diameter van 2 m. De liggende steen is eveneens van graniet en heeft een diameter van 1,65 m. De gietijzeren koning (d.i. de verticale aandrijfas) en het centrale spoorwiel met beukenhouten kammen, drijven de twee lopers, elk in een eigen baan lopend op de ligger, aan. Het centrale spoorwiel heeft een diameter van 250 cm en telt 112 houten kammen. Het wordt op zijn beurt aangedreven door het gietijzeren kamwiel dat op de centrale overbrengingsas is bevestigd. Dit gietijzeren kamwiel met 32 kammen heeft door zijn conische vorm een diameter van respectievelijk 50 en 70 cm en een breedte van 19 cm.
De ijzeren centrale transmissieas werd vroeger aangedreven door achtereenvolgens een (inmiddels verdwenen) stoommachine uit 1881, een (dito) armgasmotor en – vanaf het interbellum – een nog bewaarde elektromotor van 18 pk. De stoommachine, de armgasmotor evenals de elektromotor stonden destijds opgesteld in het in 1881 speciaal voor de stoomketel gebouwde en omstreeks 1993 gesloopte bijgebouw dat aan de zuidwestzijde tegen de molenromp was aangebouwd. Het parement van de molen laat er nog de daklijn aflezen. Sinds de restauratie van 2010-2013 kan de kollergang opnieuw door een elektromotor met reductie aangedreven worden.
Het kippen van het lijnzaad in de bak, gevormd door de opstaande rand van het loopvlak, gebeurde door middel van een verdwenen luisysteem.
De tweede en derde kollergang stonden in één as met de eerste kollergang. Zij werden eveneens elk aangedreven door middel van een kamwiel dat op de centrale overbrengingsas stond. Beide kamwielen werden omstreeks 1955 van de hand gedaan omwille van de hoge ijzerprijzen. Van beide kollergangen zijn de gemetselde funderingen evenwel nog bewaard. De fundering van de tweede kollergang op de gelijkvloerse verdieping heeft een diameter van 170 cm. Van de derde kollergang, die in het aanleunende bijgebouw opgesteld stond, bedraagt de diameter 160 cm.
De ligger (met zijn ijzeren beslag) van de tweede kollergang is in de muur van de molenromp ingemetseld en vertoont – zoals die van de eerste kollergang – een diameter van 165 cm. De arduinen lopers werden volgens de eigenaar omstreeks 1960 verkocht.
Van de derde kollergang verhuisde de arduinen ligger omstreeks 1960 naar Zonnebeke. De arduinen lopers zijn op de binnenkoer ondergedolven.
Op de gelijkvloerse molenverdieping stond vroeger tevens de houten buil voor het zeven van het lijnmeel of geplette lijnzaad. Het te builen lijnmeel of lijnzaad werd van de kollergang door middel van een vijzel geleid naar de jacobsladder die nog aanwezig is in een in de muur uitgekapte holte. Via een houten meelgoot kwam de te zeven grondstof in de buil terecht. Eenmaal gezeefd werd het opgevangen in jutezakken. Een houten riemschijf op de centrale overbrengingsas die door middel van een riem in verbinding staat met de houten riemschijf op een korte parallelle overbrengingsas, dreef de jacobsladder aan. Een tweede riemschijf op deze overbrengingsas was destijds met een riem verbonden met de houten riemschijf van de buil om deze aan te drijven.
Om de olie bij het olieslaan gemakkelijker uit het geplette zaad te laten ontsnappen, warmde men dit eerst op fornuizen op. Van de vermoedelijk twee fornuizen is niets meer bewaard. Wel is aan de oostzijde in de muur nog enigszins een schouw waarneembaar. Een tweede schouw bevindt zich mogelijk nog deels ter hoogte van de in de muur ingekapte jacobsladder. In de buurt van de fornuizen stond de slagbank met de slagheien, waarmee de olie uit het geplette zaad werd geperst. Hiervan is evenmin nog iets bewaard.
De olie werd destijds opgepompt naar het geklinknagelde oliereservoir dat zich onder de nok bevindt boven de inrijpoort van het tegen de molenromp aangebouwde bijgebouw. Het in drie compartimenten verdeelde reservoir heeft een inhoud van 20,7 m³. Mogelijk gaat aan dit oliereservoir een oliekelder vooraf. Of de deels blootgelegde onderaardse gang onder het noordoostelijke bijgebouw naar een dergelijke kelder leidt, blijft voorlopig een vraagteken.
Voorts vertoont de gelijkvloerse verdieping ook nog allerlei sporen van de olieslagerij in de vorm van nissen en balkuitsparingen.
Ten tijde van de grondzeilmolen deed de oorspronkelijke eerste zolder vermoedelijk dienst als meelzolder. Bij de uitbreiding tot stellingmolen bleef deze zolder wellicht ook nog bewaard, maar heel waarschijnlijk met de overschakeling in 1881 van wind- op stoomkracht werd deze zolder geliquideerd en ruimtelijk aan de gelijkvloerse verdieping toegevoegd. De gietijzeren koning met een diameter van 12 cm, die – zoals gesteld – de kollergang(en) vóór 1881 met windkracht aandreef, is nog aanwezig en reikt tot op de bovenliggende graanzolder.
Op de oorspronkelijke tweede zolder – nu de eerste zolder of graanzolder – bevonden zich oorspronkelijk de molenstenen. In de stellingmolen werd deze steenzolder ontmanteld om als graanzolder gebruikt te worden. Op 169 cm van de plankenvloer gaat de gietijzeren koning op deze zolder over in een eikenhouten standaard. Oorspronkelijk zorgden vier ramen voor het nodige licht, doch vermoedelijk bij de overschakeling van windkracht op stoomkracht in 1881 werden de ramen aan de noordoost-, zuidwest- en noordwestzijde dichtgemetseld. Met restauratie van 2010-2013 werden deze vensters, behalve aan de zijde van de molenannex, opnieuw opengemaakt.
De oorspronkelijke derde zolder – nu de tweede zolder of meelzolder – deed initieel dienst als luizolder. In de stellingmolen werd op deze verdieping de meelzolder ingericht. Doorheen deze zolderverdieping tot aan de kapzolder steekt de eikenhouten vierkante standaard (met zijden van ongeveer 37 cm en een behakte wankant). Aan de zuidoost- en noordwestzijde geven twee deuropeningen, die recht tegenover elkaar staan, toegang tot de ijzeren gaanderij, die zich op een hoogte van 7,55 meter bevindt. Vóór de verbouwing tot stellingmolen tussen 1830 en 1881 staken op de plaats van deze deuropeningen vensteropeningen die vergelijkbaar waren met de onderliggende. De verticale ijzeren stijlen van de oude gaanderijleuning werden met de verwijdering van de molenkap en het wiekenkruis omstreeks 1881 verwerkt in de reling bovenop de molenromp. Meelgoten waren voor de restauratie van 2010-2013 niet meer aanwezig. Met het opnieuw windmaalvaardig maken van de stellingmolen werd een nieuwe meelgoot geplaatst. Opvallend is dat op deze zolder sporen ontbreken van de balken die de molenkap droegen, hetgeen heel waarschijnlijk wijst op de aanwezigheid destijds van een rollenkruiwerk.
Vanaf de meelzolder zijn de rondboogvensters asymmetrisch geplaatst, waardoor de molenromp beter zijn stevigheid behoudt. Aan de buitenzijde van de molenromp vertoont het baksteenparement ter hoogte van deze zolder een lichte knik. Vanaf deze breuklijn vertoont de romp een minder steil conisch verloop.
De met de stellingmolen toegevoegde vierde zolder – nu de derde zolder – werd de (nieuwe) steenzolder. Van de twee koppels kleine molenstenen met een diameter van 134 cm en een dikte van 20 cm, waarover de maalderij destijds beschikte, was bij de opmaak van de restauratiestudie maar één ligger (met zwaaipandscherpsel) in zwarte Duitse lavasteen bewaard op de gelijkvloerse verdieping. Ook bewaard waren de galg, waarmee de loper werd opgelicht en gedraaid, en de (weliswaar gedemonteerde) steenbeugels.
Verder bestond de uitrusting van de steenzolder voor de restauratiecampagne van 2010-2013 nog uit het volledig gesloten houten spoorwiel dat door middel van twee schijflopen de twee steenkoppels aandreef. Het spoorwiel, dat (los van de kammen) een diameter van 160 cm en een breedte van 24 cm heeft, telt 53 kammen. Van de twee schijflopen stond nog steeds één in relatie met het spoorwiel. Deze schijfloop van 20 staven heeft een diameter van 72 cm en een breedte van 33 cm. Van deze schijfloop was ook het in- en uitschakelsysteem van de schijfloop nog bewaard. De tweede, vroeger aan de tweede steenkuip gelieerde schijfloop met een diameter van 60 cm en een breedte van 31 cm telt 16 staven. Aan de binnenzijde van deze schijfloop staat het jaartal “ + 1916 +” met daaronder de initialen “ + W.T. + ” ingebeiteld. Tijdens de restauratie van 2010-2013 werd één steenkuip gerestaureerd, net als het bijhorende drijfwerk en de steengalg. Ook het lichtwerk (waarmee de afstand tussen de loper en de ligger werd geregeld) werd opnieuw operationeel gemaakt. Een tweede steenkuip werd niet meer voorzien omwille van de publieke toegankelijkheid.
De met de stellingmolen toegevoegde vijfde zolder – nu de vierde zolder – werd vervolgens ingericht als (nieuwe) luizolder. Van de twee luiwerken die er vroeger voorhanden waren, was van de ene de luias, het klauwwiel en de klauwreep bewaard, van de ander enkel de luias. Bij de restauratie van 2010-2013 werd het meest complete luiwerk opnieuw operationeel gemaakt. Het gerecupereerde oude klauwwiel is voorzien van klinknagels en gesmede vierkanten schroeven en heeft een diameter van 100 cm diameter en een breedte van 7 cm.
Van de vier vensteropeningen op deze verdieping waren er twee, meer bepaald die in het noorden en die in het noordoosten dichtgemetseld. Met de restauratie van 2010-2013 werden deze opnieuw opengemaakt
De met de stellingmolen toegevoegde zesde zolder – nu de vijfde zolder – was de (nieuwe) kapzolder. Met het afnemen van de molenkap in omstreeks 1881 werd de kapzolder vlak afgedekt. Tijdens de restauratie van 2010-2013 werd de molen van een nieuwe, met zinken leien afgedekte molenkap met Engels rollenkruiwerk voorzien. Een windvaan met de vorm van de haan bekroont de gebroken molenkap. Aan de staartzijde is de molenkap uitgerust met een balkon. Het drijfwerk in de kap werd hersteld teneinde de molenuitrusting opnieuw met windkracht te kunnen aandrijven. Op de kapzolder zijn de nissen van de voormalige onderzetelbalken ook nog duidelijk zichtbaar. Onder de bovenrand waren zowel binnen- als buitenwerks stelling- of maasgaten voorzien.
Op alle zolders waren vóór de restauratie van 2010-2013 het originele balkwerk en de houten binnentrappen nog grotendeels bewaard. Wel waren de molentrappen aan restauratie toe en dienden sommige moer- en kinderbalken vervangen te worden, wat met de restauratie van 2010-2013 ook gebeurde. De oorspronkelijke plankenvloeren waren daarentegen niet meer aanwezig, maar tijdens de onderhoudswerkzaamheden door de Molenwacht in functie van de toegankelijkheid door een voorlopige houten vloer vervangen. Tussen 2010 en 2012 werden nieuwe plankenvloeren voorzien.
Als gevlucht werd bij de restauratie van 2010-2013 geopteerd voor een gietijzeren askop en een traditioneel wiekenkruis van geklinknagelde stalen roeden (zogenaamde Verhaeghe-roeden) met een lengte van 24 meter.
Auteurs: Becuwe, Frank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Becuwe F. 2020: Stenen windmolen D'Hondt-Goethals [online], https://id.erfgoed.net/teksten/359145 (geraadpleegd op ).
Site met molenromp inclusief de gehele inwendige inrichting alsook het gebouwtje naast de molen inclusief de onderaardse gang (over de gehele lengte) en het geklinknagelde reservoir.
Graan- en oliewindmolen opgericht circa 1830. Staat aangeduid op het Primitief Kadasterplan (circa 1830), de Atlas der Buurtwegen (1846) en de Ph. Vandermaelenkaart (circa 1850). De eerst gekende eigenaar en bouwheer is Albertus De Borchgrave, olieslager. Waarschijnlijk betreft het in oorsprong een houten molen want het kadaster vermeldt in 1864 de bouw van een stenen molen ter vervanging van een houten molen en een oprichting van een zeepziederij. In 1882 houdt de zeepziederij op te bestaan. Met het plaatsen van een stoommachine is er sprake van een graan- en oliestoommolen. De windmolen wordt hierbij onttakeld. In 1901 geraakt de molen in het bezit van Victor D'Hondt-Vandepoel die in 1908 het bedrijf uitbreidt, met het plaatsen van een tweede stoommachine. Verkoop in 1922 aan Adilis en Marcel Goethals. In 1953 worden de industriële activiteiten stopgezet.
Bakstenen molenromp (roodpaarse baksteen) met zes zolders van een voormalige stellingmolen met typische kenmerken uit de regio Tielt-Deinze. Opvallende streekkenmerken zijn de binnenwitkalking van de molenromp en de (vroeger) roodgeverfde uitgemetselde raamomlijstingen. Een gelijkaardige molenromp is te vinden te Zulte-Machelen (ontmanteld in 1905). Op 7-8 meter hoogte was voorheen een ijzeren stelling aangebracht, waarvan de balustrade bij verwijdering van de kap in de reling boven de romp is verwerkt. De romp werd ooit verhoogd, dit is te merken in het gebruik van lichter gekleurde bakstenen en de dichtgemetselde segmentboogvensters. De lichte knik ter hoogte van de maalzolder leidt tot een zekere taillering in de molenromp. De toegangsdeur op de begane grond en de ramen van de eerste en de tweede zolder en de toegangsdeur tot de gaanderij zijn boven elkaar geschikt. Vanaf de maalzolder asymmetrisch geplaatste rondboogvensters. Op de kapzolder zijn de nissen van de voormalige onderzetelbalken nog zichtbaar.
Interieur. Ondanks het feit dat de molen reeds in het begin van de 20ste eeuw zijn functie als windmolen verliest, is een verrassend groot gedeelte van de binneninrichting authentiek bewaard gebleven. Dit geldt vooral voor de olieslagerij, waarin een enorm granieten koppel pletstenen met een diameter van ruim twee meter nog functioneel is. Er is een gietijzeren steenspil en een steenwiel met beukenhouten kammen, de overbrengingsassen van de stoommachine zijn nog aanwezig. Niettemin werd de kollergang na de Tweede Wereldoorlog aangedreven met de weliswaar gedemonteerde maar nog aanwezige elektromotor. De fundering van de tweede kollergang is er nog, maar de ligger is in de muur gemetst en de arduinen lopers zijn op de binnenkoer ingegraven. Van de olieslagerij zijn nog talrijke archeologische sporen bewaard, onder meer twee schouwen voor vuringen, wentelas, kussen, nissen, balkuitsparingen, elektromotor. Op de maalzolder bevinden zich op de eerste zolder nog een ijzeren koningsspil, vanaf de maalzolder tot aan de kapzolder is de volledige houten standaard nog aanwezig. Op de steenzolder zit het volledig gesloten houten spoorwiel, graanbak en talrijke katrollen. Over alle zolders zijn het originele balkwerk en de trappen bewaard.
Bron: VAN VLAENDEREN P. & VRANCKX M. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Dentergem, Deelgemeenten Markegem, Oeselgem en Wakken, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL32, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Van Vlaenderen, Patricia; Vranckx, Martien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Van Vlaenderen P. & Vranckx M. 2007: Stenen windmolen D'Hondt-Goethals [online], https://id.erfgoed.net/teksten/84577 (geraadpleegd op ).