is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel met park Cooppalfabriek
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Kasteel met park Cooppalfabriek
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel met park Cooppalfabriek
Deze vaststelling was geldig van tot
Kasteel van de voormalige buskruitfabriek Cooppal, ook gekend als "kasteel (te) Valois". Het kasteel en bijhorend kasteelpark met ijskelder, boogbrug, hekwerk, parkmuur, portiersloge, zijn beschermd als monument bij Ministerieel Besluit van 3 juni 2005.
Het kasteel met een overwegend achterliggend kasteelpark behoort sinds zijn oprichting tot de terreinen van een industrieel bedrijf, aanvankelijk de buskruitfabriek Cooppal van Wetteren, heden van het chemische bedrijf Omnichem n.v. Deze oude industriële site bevindt zich op het einde van de Cooppallaan nabij Wetteren-ten-Ede.
Kasteel en fabriek liggen binnen de wijk Beirstoppel in het noordelijk deel van de gemeente naast de linker-Scheldeoever, bij een in 1882-1883 afgesneden en later gedempte oude Scheldemeander genaamd de Ham. Het fabrieksterrein zelf strekt zich vanouds in de lengte uit aan de Wetterensteenweg. Het kasteelpark ligt tussen het valleigebeid van de Schelde (ten zuiden) en het bijhorend eigenlijke bedrijf (ten noorden).
De Antwerpse handelaar en salpeterfabrikant Jan-Frans Cooppal verkreeg in 1778 een weigering op zijn aanvraag voor de oprichting van een buskruitfabriek binnen de stad Gent. Bij het gehucht Ten Ede van de gemeente Wetteren werd een afgelegen eigendom naast de Schelde wel geschikt gevonden voor de vestiging van zijn poerfabriek. Hij kocht er in 1778 het oud heerlijk goed "te Valois" aan, in de koopakte beschreven als "een huys van plaisance met de motte, duyvekeete, neerhof, schuere, stallingen, remiesen, wallen, poorten, bruggen...". Dit omgrachte lustgoed klom minstens op tot de eerste helft van de 17de eeuw. Als oudst bekende eigenaar wordt Don Juan de Ramières vermeld. Het langgerekte landgoed omgeven door een brede gracht, genaamd de "Valloijswallen" was ten noorden door landbouwgrond van de Wetterensteenweg verwijderd doch stond zuidwaarts met een dreef in verbinding met de Schelde wat de nodige transportmogelijkheden bood voor het bedrijf. De omringende landbouwgronden lieten tevens toe om later sterk uit te breiden. Cooppal verkreeg nog in 1778 toestemming om binnen de site met walgrachten van het vroeger "huys van plaisance" een poerfabriek op te starten. Door bestellingen van de Oostenrijkse bewindvoerders nam de productie van het kleine, ambachtelijke bedrijf uitbreiding.
De oprichter van de buskruitfabriek associeerde zich in 1797 met Joncker P.J. Vermoelen die financieel investeerde in het bedrijf. J.F. Cooppal nam de leiding van de firma geheten J.F. Cooppal. Bij de fabriek op het omgrachte domein van het vroegere kasteel Delvael was verblijfsmogelijkheid voor de bestuurder. Een figuratieve kaart van 1794 illustreert dat de aanvankelijke schietpoederfabriek gelegen was binnen de omgrachte site van het vroeger goed "te Valois" of de hofstede Delvael (ook Dervael). Dit blijkt ook uit een kaart in het Metingboek van Wetteren van 1701 die de vroegere toestand van dezelfde site met walgrachten in beeld brengt met kasteel, duiventoren, toegangspoort, toegangsdreef naar de Schelde en de omringende percelen.
In 1796 werd de buskruitfabriek door de Franse overheersers gesloten. Eind 1815 verleende het Verenigd Koninkrijk toelating tot heroprichting van de poederfabriek. Zoon Pieter Frans Cooppal nam eerst de leiding bij het hervatten van de werkzaamheden in 1816. Binnen deze specifieke bedrijfstak werd Cooppal al vlug één van de grootste buskruitproducenten van de Zuidelijke Nederlanden. Bij de dood van P.F. Cooppal in 1842 werd zijn schoonzoon ingenieur Theodoor Teichmann eigenaar van het bedrijf doch de leiding kwam dan volledig in handen van Constant van Cromphaut uit Wetteren, sinds 1828 de naaste medewerker van P.F. Cooppal. Van 1873 tot 1878 was C. Van Cromphaut tevens burgemeester van Wetteren. Tot bij zijn dood in 1879 bleef Van Cromphaut in functie als directeur van de buskruitfabriek Cooppal. Door zijn dynamische en vernieuwende aanpak van het bedrijf verkreeg de poederfabriek in 1847 de titel van Koninklijke Buskruitfabriek. Ingenieur Charles Libbrecht huwde in 1872 de dochter van directeur C. Van Cromphaut en volgde hem bij diens overlijden in 1879 op als directeur van Cooppal. Zijn zoon Henri Libbrecht volgde hem op als directeur in 1917. Volgens plannen en afbeeldingen van de "Poudrerie Cooppal" uit het midden van de 19de eeuw lag op het oostelijke uiteinde van de omgrachte industriële site, tegenover de dreef naar de Schelde, nog een lusttuin met hofstede, hoogstwaarschijnlijk te situeren ter hoogte van het vroegere kasteel of de hofstede Delvael. Na de bouw van het huidige kasteel (1869-1870) naast de vroegere buitenplaats werden deze elementen vervangen door bedrijfsgebouwen. De toename van buitenlandse bestellingen naar aanleiding van diverse oorlogen sinds het midden van de 19de eeuw noodzaakten de fabriek Cooppal tot opvoer van de productie en modernisering van de installaties. Vanaf de jaren 1850 werd stoomkracht ingevoerd. Onder de dynamische leiding van bekwame ingenieurs werd de buskruitfabriek stelselmatig uitgebreid. De groeiende internationale bekendheid was ook te danken aan steeds nieuwe springstoffen die bij Cooppal werden gefabriceerd.
Herhaaldelijke ontploffingen in de periode 1866-1910 leidden tot een grondige reorganisatie van het bedrijf en de oprichting van een nieuwe fabriek (1882-83) in Limburg voor een betere spreiding van de productie. De vestiging van Cooppal te Wetteren werd onder meer uitgebreid met een Etherfabriek (1898) aan de overzijde van de straat. De fabriek voor jachtpatronen van 1880 op de vestiging Cooppal te Wetteren kende ook een stijgende productie.
Na de Eerste Wereldoorlog werd de buskruitproductie stelselmatig verdrongen door nieuwe springstoffen. Laboratoriumonderzoek binnen het eigen bedrijf en nieuwe investeringen lieten toe andere chemische stoffen aan te maken en over te schakelen naar nieuwe scheikundige bewerkingen en procedés (zoals het verwerken van harsen). Na herstel van de oorlogsschade van 1944 werd de industriële omschakeling en diversificatie van het bedrijf verder gezet. In 1966 sloot de Koninklijke Buskruitfabriek van Cooppal. Na fusie van de afdeling Cooppal-Chemie werd n.v. PRB de nieuwe firmanaam. In de periode nadien ging de snelle evolutie van het scheikundige bedrijf gepaard met opeenvolgende nieuwe firmanamen: nv. Eurofaom, Recticel en heden n.v. Omnichem. De gebouwen van de buskruitfabriek werden gesloopt en sinds 1971 is de oude industriële site door volledig nieuwe bedrijfsgebouwen ingenomen.
In opdracht van de bedrijfseigenaar Theodoor Teichmann werd in 1869-1870 op de vrij gebleven percelen ten zuiden van de Cooppalfabriek naast de Schelde een fabrieksdirecteurswoning gebouwd. Het kasteel werd eerst bewoond door de familie Van Cromphaut. Onder de volgende directeur Charles Libbrecht werd de fabrieksdirecteurswoning in 1894-1895 uitgebreid. Door aan weerszij een hoger opgaand volume in dezelfde stijl aan te bouwen met het voorkomen van gelijke zijtorens verkreeg de woning ook een grotere kasteelallure. Begin 20ste eeuw werd de woning van directeur Charles Libbrecht vermeld als het kasteel genaamd "te Valois" en ook oude prentkaarten benoemen het kasteel van Cooppal zo. Deze benaming, die ook in de recente literatuur voor de fabrieksdirecteurswoning wordt gehanteerd, verwijst evenals "Dervael" of "Delvael" naar het vroeger goed "te Valois" en de gelijknamige verdwenen hofstede of kasteel. Deze stond op de site waar de buskruitfabriek werd opgericht (nu ingenomen door hedendaagse bedrijfsgebouwen).
Met de vergroting van het kasteel werd aan de woning de functie van kantoor voor de Cooppalfabriek toegevoegd. Het huidige voorkomen binnenshuis laat sterk vermoeden dat dit ongetwijfeld ook aanleiding gaf tot diverse interieuraanpassingen zowel op het vlak van circulatie, indeling en decoratie. Volgens mondelinge overlevering behield het centrale deel van het kasteel en de zuidelijke vertrekken hun woonfunctie terwijl enkele benedenruimten en de bovenkamers in het noordelijk deel tot kantoor werden ingericht. Bewaarde ontwerpplannen voor het "Château de la poudrerie à Wetteren" van 1932 voorzagen voor de nieuwe bureaus de constructie van een wachtzaal met ingang (een intussen afgebroken uitbouw tegen de tuingevel). Het bouwproject voorzag ook de inrichting van een trappenhuis naar de nieuwe bureaus. Ook volgens mondelinge overlevering was een bijkomende trap geplaatst naar de bureaus op de bovenverdieping evenals naar de kelder voor de archiefruimten; een tussenmuur in de bovengang voorzag in een scheiding tussen privé en kantoor (kantoortrap en tussenmuur boven intussen verwijderd).
Ook na de familie Libbrecht bewoonden de opeenvolgende directies van Cooppal het kasteel dit tot de stopzetting van de buskruitfabriek in 1966. Nadien verkreeg het zijn huidige functie als kantoor van het bijhorende chemisch bedrijf Omnichem. Na het wegvallen van de woonfunctie en met de huidige bestemming als ontvangstruimten en administratief gebouw voor het bedrijf onderging het kasteel naar ontwerp van architect Egide ten Haaf (Hasselt) een renovatie met aanpassingen van het interieur. Enkele benedenkamers werden daartoe hedendaags heringericht (de rechtervoorkamer, keuken, doorgang naar kantoor tussen beide voorgaande vertrekken). De hoofdtrap van het monumentale trappenhuis werd doorgetrokken naar de zolderverdieping die tot een volledig nieuw bedrijfskantoor werd omgevormd. Alle schrijnwerk van de zolderverdieping werd daarbij vervangen.
De fabrieksdirecteurswoning behield de plattegrond en opstand met aanleg van een dubbelhuis nadat het met zijtorens werd vergroot. Het geheel is met een verhoogde begane grond op een kelderverdieping gebouwd. Het aanvankelijk rechthoekige volume (1869-70) van twee bouwlagen is vijf traveeën breed en werd afgedekt met een leien mansardedak. De voorgevel in neoclassicistische stijl bezit een inspringend middenrisaliet, de achtergevel een uitspringend middenrisaliet. Beide toegevoegde rechthoekige zijtorens (1894-95) van drie bouwlagen springen een travee achterin ten opzichte van het centrale volume en torenen er met hun steil leien schilddak bovenuit. Het gevelparement is overwegend uitgevoerd in baksteenmetselwerk met knipvoegen, contrasterend met natuurstenen elementen (kalkzandsteen en ook blauwe hardsteen) die structurerende en ornamentele accenten leggen. Zo beklemtonen natuurstenen lisenen op de hoeken de volumes van zijrisalieten en van de torens. Omlopende banden en cordonlijsten bewerkstelligen in combinatie met de omlijstingen en ornamentiek van de muuropeningen een subtiel evenwicht tussen verticaliserende en horizontaliserende gevelcomponenten. Alle gevels werden bovendien stilistisch in gelijkaardige zin uitgewerkt.
De naar de straat gerichte voorgevel (oostzijde) bezit een brede representatieve inkompartij opengewerkt met drie deurvensters, voorafgegaan door een brede toegangstrap met bordes onder een even breed balkon met ijzeren leuning. Ook de natuurstenen gevelbekleding boven de inkom met pilasters en reliëfornamenten beklemtoont de middenpartij. Volgens een archieffoto van omstreeks 1880 behoort ook de opengewerkte ijzeren boog onder het balkon tot de eerste bouw. De jongere uitbouw op het bordes is thans verdwenen, de trap werd recent vernieuwd. Aan de achtergevelzijde is de centrale deur in het middenrisaliet voorafgegaan door een dubbele bordestrap met ijzeren leuning en keldertoegang in het front van de pui.
De gevelafwerking getuigt van smaakvolle accenten en een verfijnde detaillering, zoals de profilering van de muuropeningen, zelfs van de veelal gekoppelde keldervensters in de hoge en met hardsteen beklede onderbouw. Decoratief ijzerwerk vond onder meer toepassing in traliewerk, leuningen en het hekwerk op de nok van de torens. Het merendeels bewaarde houtwerk valt op door een bijzondere afwerking (zoals tussenstijlen met ranke halfzuiltjes). De torens bezitten door het opvallende hoofdgestel een passende bekroning. Ook de zolderverdieping verkreeg de nodige aandacht door de plaatsing van oeils-de-boeuf en houten dakvensters met fronton in het verlengde van de traveeën. De hoge schouwen zijn door banden en lijsten geleed; twee schouwen van het centrale volume dragen op de bekroning in reliëf de verstrengelde letters C en T verwijzend naar Cooppal en Teichmann (bouwheer-eigenaar van buskruitfabriek Cooppal).
Bij recente herstellingswerken zijn een deel van de vensters voorzien van voorzetramen. De oeils-de-boeuf van de torens werden bij de laatste dakwerken achterwege gelaten. Aan de achtergevelzijde werd een garagepoort aangebracht in de plint en een aanvankelijke ijzeren buitentrap werd vervangen.
De grote benedenkamer in de rechter- of noordelijke zijtoren behield zijn interieuraankleding van 1895 in functie van het administratieve kantoor van de Cooppalfabriek. Overwegend houten aankleding in neo-Vlaamserenaissance-stijl: Parketvloer, eiken lambrisering, dubbele toegangsdeur, bijpassend houten lijstwerk rond de vensters met ingewerkte bediening voor de rolluikkasten, en de houten zoldering op samengestelde balklaag. De fraaie schouwmantel is in zwart marmer uitgevoerd met opschrift "Welkom" in koperen letters op een rode marmeren grond. Binnen de haardopening is een haardplaat verwerkt in de platen bekleding met imitatietegels in reliëf. De sterk versierde schouwboezem is merendeels in imitatie-eik geschilderd met centraal het portret van Jan-Frans Cooppal (1724-1804), stichter van de buskruitfabriek Cooppal. De ornamentiek van de schouwboezem omvat naast florale motieven twee cartouches waarvan het opschrift "Anno"/ "1895" verwijst naar de aanpassing van de directeurswoning. De bekroning van de schouwboezem met koof sluit aan bij de zoldering. Vensters met koperen sluitwerk, deuren met dito klinken en beslag.
De benedenkamer in de linker- of zuidelijke zijtoren zou naar verluidt voorheen benut zijn als oranjerie. De oorspronkelijk metalen trap van de tuindeur buiten werd vervangen.
Het centrale gedeelte van het kasteel wordt merendeels ingenomen door een ruime hal met aansluitend trappenhuis van de hoofdtrap. Een wellicht jongere tussenwand scheidt het voorste deel van de inkom af. Het cassettenplafond, de witte en bruinrode marmeren vloer en de rondbogenarcade dragen bij tot het prestigieus karakter van het trappenhuis, in overeenstemming met de status van de bewoner. Onder een postament van de balustrade van de overloop is een wandornament met opnieuw de letters C en T bewaard, verwijzend naar Cooppal en Teichmann (eigenaar van de Cooppalfabriek en bouwheer van het kasteel). Ook de brede hoofdgang op de bovenverdieping bezit een monumentaal karakter door de afmetingen, het cassettenplafond, de ritmering van deze ruimte door sterk gedecoreerde pilasters en pijlers en andere neoclassicistische ornamentiek met stucwerk boven de deuren. De keldertrap onder de hoofdtrap, die toegang verschafte tot de huiskelder, is verwijderd. Achter de inkom is in een smal trappenhuis naast de vroegere eetplaats een afzonderlijke diensttrap voor huispersoneel aanwezig. De houten trap met gewitte fijne spijlenleuning leidt tot de zolderverdieping.
Een salon en de aansluitende eetkamer (nu vergaderzaal) bewaren onder meer een zelfde decoratieve parketvloer. In de eetplaats maken de symmetrisch geplaatste deuren deel uit van de wanddecoratie met lijstwerk. De driedelige bepleisterde zoldering is met panelen en neoclassicistisch lijstwerk gedecoreerd. Fraai uitgewerkte brede witte marmeren schouwmantel in de eetplaats; in de twee salons beneden bleef eveneens een marmeren schouwmantel bewaard; typerend voor de bouwperiode is de plaatsing van een schouwmantel onder een venster.
De centraal aan de voorzijde gelegen slaapkamer behoudt een polychroom beschilderd plafond versierd met lijstwerk en centraal ornament in neoclassicistische stijl. Witte marmeren schouwmantel onder het centrale venster. Meerdere slaapkamers met eenvoudiger schouwmantel, verschillende marmersoort. Oorspronkelijke bovendeuren met imitatie houtbeschildering.
Het kasteelpark in landschappelijke stijl van de poederfabriek Cooppal gaat in aanleg duidelijk terug op het in de jaren 1870 aangelegde landschapspark. Volgens het kadasterarchief werd met de bouw van het kasteel in 1869-70 een "jardin d'agrément" aangelegd, overeenstemmend met het voorste deel van het huidige kasteelpark dat reikt tot aan de vroegere dreef van het fabrieksterrein naar de Schelde. Een litho van 1878, met vogelvluchtgezicht door Armand Heins van de buskruitfabriek Cooppal en een plattegrond van het volledige domein Cooppal van 1880, geven het volledige aangelegde kasteelpark weer. Een aantal essentiële elementen van de huidige parkaanleg bestonden toen al zoals het hekwerk aan het afgeronde voorste deel van het park, ook de heuvel met ijskelder bij de tuinmuur achter het kasteel en de landschappelijke parkaanleg met bochtige en omlopende paden. Op een variant vogelvluchtgezicht, met de toestand van voor de uitbreiding van het kasteel in 1894-95, is ook al de grillige kasteelvijver met brug afgebeeld die bewaard bleef. Een jongere afbeelding (na 1895) illustreert dat bij de vergroting van het kasteel het oorspronkelijke concept van de parkaanleg globaal gezien behouden bleef. Het bomenbestand was in omvang toegenomen en er was aan de straat een kleine portiersloge opgericht. Het terrein van het park verbreedt sterk naar achteren toe. Het smalste deel voorin aan de straat is omheind door ijzeren hekwerk op een gemetselde sokkel met overwegend een natuurstenen parement. Vanaf de straat is daardoor een brede inkijk op het kasteeldomein met voorin gelegen kasteel mogelijk. De kleine portiersloge bevindt zich in het voorste deel van het kasteelpark rechts van het brede toegangshek aan decoratieve ijzeren hekpijlers. Opgevat als een klein vierkant tuinpaviljoentje onder leien tentdak, naar stijl en bouwmateriaal aansluitend bij die van het kasteel en vermoedelijk daterend uit het eerste kwart van de 20ste eeuw. Volgens oude afbeeldingen was het aanvankelijk kleiner maar werd het in dezelfde bouwtrant met gelijkaardige verhoudingen vergroot. Aan de buurtweg (Voordakkerstraat), die de lange zuidzijde van het kasteelpark begrenst, gaat het hekwerk na een kromming over in een gemetselde kasteeltuinmuur. Dergelijke bakstenen muur geleed door lisenen en met een afdekking op tandlijst omgeeft ook verder het achter en zijdelings aangrenzend fabrieksterrein.
Het park wordt getypeerd door afwisselend hoogstammig groen en graspartijen, vijvers, een ijskelder, deels vervaagde wandelpaden, reliëfverschillen. Het bomenbestand omvat zowel solitaire exemplaren als bomengroepen onder meer als randbeplanting in functie van de gecreëerde open ruimten en doorzichten. Bij de aanleg werd een variatie beoogd in bladstructuur, -kleur en herfstverkleuring. Opvallende exemplaren zijn de tulpenboom, vederesdoorn, gewone taxus, witte paardenkastanje, rode bastaardkastanje, gewone plataan, bruine beuk, Amerikaanse eik, Noorse esdoorn, gewone esdoorn, hemelboom, haagbeuk, gewone es, tamme kastanje, zomereik, zwarte moerbei, bergiep en ginkgo.
De vijverpartij voorin het park vormt de scheiding met het ten noorden aanpalend fabrieksterrein en vormt een rest van de vroegere omgrachting van de poederfabriek (teruggaand op de grachten van het vroeger "huis van plaisance" van het goed te Valois). Een grotere waterpartij ligt zoals gebruikelijk bij dergelijke parkaanleg in de as achter het kasteel met een breed grasperk tussenbeide. De grillige serpentinevijver bewaart midden over het smalste deel een merkwaardige en goed bewaarde betonnen boogbrug met dito leuningen van imitatieboomstammetjes in cementrustiek. In aansluiting met deze brugleuningen zijn kleine imitatierotspartijen bewaard die de wandelpaadjes afboorden.
Een andere typerende tuinconstructie betreft de nu beboomde heuvel met ijskelder, thans in gebruik als verblijfplaats voor vleermuizen. De frontmuur met toegangsdeur van de ijskelder (noordzijde) bezit een parement met rotsstructuur, kenmerkend voor bepaalde vormen van tuinarchitectuur. Enkel de rechte gewelfde gang die naar de kelderruimte leidt is toegankelijk. Uitgevoerd in baksteenmetselwerk met steekboogvormige toegangsdeur. De oudste afbeeldingen van het kasteelpark tonen een pad dat spiraalvormig naar de top van de heuvel loopt waarin zich een opening van de ijskelder bevond.
In de tuin bleven de overblijfsels van een oude tuinschommel bewaard. Het houten skelet voor de ophanging bestaat uit drie balken met ijzeren steunen voor de palen en wat rest van het schommelbootje (met structuur van ijzeren banden en ijzeren staven van het ophangsysteem). Achteraan in het kasteelpark staat een schietstand voor kleiduifschieten. Skeletbouw op vierkante plattegrond met open onderbouw op palen; gesloten deel erboven met horizontale bebording en rechthoekige schietopening. De oprichting ervan zou gekoppeld geweest zijn aan de vernieuwing van het machinepark van de jachtpatronenfabriek van Cooppal vestiging Wetteren, in de periode jaren 1950.
Bron: BOGAERT C., DUCHÊNE H., LANCLUS K. & VERBEECK M. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Berlare, Buggenhout, Lebbeke, Waasmunster, Hamme en Zele, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 20n, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verbeeck, Mieke; Duchêne, Helena
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Cooppallaan
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel met park Cooppalfabriek [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84884 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.