Villa Louisa met tuin, hek en bijgebouw ()

Villa Louisa werd gebouwd in 1915 in opdracht van nijveraar Cyrille Vermeire naar ontwerp van aannemer H. Bogaert. De tuin met landschappelijke aanleg, stilistisch bijhorende hekpijlers en het dienstgebouw, daterend van het begin van de 20ste eeuw, maken wezenlijk deel uit van de villasite en dragen bij tot het beeldbepalend karakter van de Villa Louisa.

Historiek

De beeldbepalende Villa Louisa met grote tuin is ingeplant in de Damstraat, nabij de straathoek met de Loystraat. De Damstraat is een oud straattracé binnen het zuidelijke gebied van de huidige gemeentekern, in het verlengde van Slangstraat en die zuidwaarts leidt tot Hooirt. Het wegtracé was als "Damstraete" al aangegeven in het land- en kaartenboek van Hamme van 1772-1776 en gaat terug op de oude verbindingsweg tussen Hamme en Dendermonde en op de vroegere steenweg van Sint-Niklaas doorheen het oude centrum van Hamme naar Dendermonde.

Volgens de Poppkaart was er omstreeks 1860 nog vrijwel geen bebouwing aan de Damstraat. Dit veranderde vanaf de jaren 1860-1870 na de oprichting van spinbanen en touwslagerijen, onder meer door de belangrijkste touwslagersfamilie Vermeire. Daarna kwam aan deze straat ook een diversiteit van huizentypes tot stand gaande van fabrikantenwoningen en villa’s tot rijen arbeidershuizen. Wat restte van de industriële vestigingen werd veelal in een vrij recente periode verbouwd en aan de nieuwe functie aangepast.

De bouw van de Villa Louisa in 1915 kaderde binnen de stedenbouwkundige ontwikkeling van deze straat en dit gemeentedeel. De Villa Louisa, volgens een oude prentbriefkaart voorheen ook gekend als Villa C. Vermeire naar de Hamse nijveraar die de woning met lusttuin liet oprichten, werd in 1915 gebouwd. De grote en elegante villa in eclectische stijl is ingeplant midden een omringende beboomde tuin. Het bouwjaar 1915 en de bouwheer "Cyrille Vermeire" staan vermeld op de twee hardstenen gevelstenen die de voordeur flankeren. De naam van aannemer "H. Bogaert" is aangebracht op een gevelsteen in de linker zijgevel naast de dienstingang.

De bouw van het huis en de aanleg van de lusttuin op een onbebouwd terrein worden als eigendom van nijveraar "Cyriel Vermeire" in 1916 kadastraal opgetekend (ingebruikname 1916, mutatieschets 1917). Een bouwplan is niet gevonden. De architect is niet bekend. Het ontwerp en materiaalgebruik getuigen alleszins van een groot vakmanschap. Mogelijk stond aannemer H. Bogaert ook in voor het ontwerp. Hij kan wellicht geïdentificeerd worden als bouwkundige-aannemer Honoré Bogaert (Hamme). Honoré ontwierp onder meer de woning langs Slangstraat in 1936, maakte het bestek voor de woning van de onderpastoor in de Plezantstraat in 1906 (archief Kerkfabriek Sint-Pietersbandenkerk Hamme) en bouwde het voormalige gemeentehuis van Oppuurs in 1910 naar ontwerp van Eduard Careels.

Bouwheer Cyrille Vermeire

Aan de hand van de beschikbare overzichtsstudies is niet achterhaald kunnen worden in welk bedrijf nijveraar Cyrille Vermeire actief was. Vast staat dat bouwheer Cyrille Vermeire gerelateerd is aan de zeer belangrijke fabrikantenfamilie Vermeire, die aan de grondslag van de touwslagersindustrie te Hamme lag. Deze familie domineerde in de 19de eeuw tot het begin van de 20ste eeuw het politieke en economische leven in Hamme en omstreken. In de onmiddellijke omgeving van de Villa Louisa aan de Damstraat bevonden zich twee touwslagerijen gerund door familieleden.

Ter hoogte van de Damstraat situeerde zich de touwslagerij "La Hammoise", aanvankelijk gesticht door Louis Vermeire in 1815 en in 1867 in de Damstraat heropgericht door Lodewijk Vermeire-Van Geeteruyen. Ernaast bevond zich de touwslagerij van de collectieve maatschappij Vermeire-Hellebaut die circa 1903-1904 het in 1879 opgerichte bedrijf van touwslagerij Van Loy had overgenomen en verder uitgebreid.

Touwslagerijen Vermeire te Hamme

In de 19de en begin 20ste eeuw was Hamme de bakermat van de touwindustrie in Vlaanderen, waar zoals de fabrikantenfamilie Vermeire aan de grondslag van lag.

Het Land van Dendermonde, met onder meer Hamme, was in de 16de-17de eeuw de belangrijkste regio in de Zuidelijke Nederlanden waar kemp of hennep, de basisstof voor de productie van zeilen en touwwerk, geteeld werd. De gunstige ligging van Hamme aan de splitsing van de Durme en de Schelde, de aanwezigheid van scheepsmakerijen en zeilweverijen in naburige gemeenten, het ontbreken van andere industrieën te Hamme, en de aanwezigheid van de basisgrondstof kemp deden het 'touwslaan' in Hamme op grote schaal ontstaan in 16de eeuw. Deze nijverheid stond in relatie met de bloei en neergang van de Antwerpse haven. Door de sluiting van de Schelde eind 16de eeuw werd de Hamse touwindustrie gedurende een tweetal eeuwen minder belangrijk.

Begin 19de eeuw begon de touwindustrie terug aan een grote bloeiperiode dankzij de omvorming van de Antwerpse haven tot oorlogshaven door Napoleon. De Hamse touwnijverheid ontwikkelde zich verder onder Nederlands bewind dankzij de overzeese afzetmarkten van de noorderburen. Vanaf het midden van de 19de eeuw kende de Hamse touwslagerij een grote bloei met een hoogtepunt en internationale reputatie op het einde van de 19de eeuw. De scheepvaart bleef de grootste afnemer in de 19de eeuw. Door de opkomst van stoomschepen verschoof de productie naar touw voor landbouwmachines.

Proces van het touwslaan

Het touwslaan was een zeer arbeidsintensief proces dat uit meerdere fasen bestond en waarbij een onderscheid diende gemaakt te worden tussen het touwspinnen dat als huisnijverheid op ambachtelijke wijze gebeurde en het touwslaan dat op (pre-)industriële wijze gebeurde.

Het touwspinnen werd voorbereid door het ‘hekelen’ van de hennep, namelijk het reinigen en ontwarren van de kemp dat veelal door de vrouwen en kinderen thuis werd gedaan. De mannen sponnen dan de draden (thuisspinners) in spinbanen. Deze spinbanen bevonden zich hoofdzakelijk op slechte akkergrond in armere wijken van Hamme. De spinbanen hadden een gemiddelde lengte van 70 tot 120 meter en waren meestal een lange open of deels open constructie met houten steunen op regelmatige afstand voorzien van horizontale dwarslatten met spijkers waarop de draden konden getrokken worden, omdat de draden de grond niet mochten raken. Het spinnenwiel in het spinhuisje, werd meestal aangedreven door kinderen (kinderarbeid), terwijl de spinner achteruit stappend op de spinbaan de draad tot de juiste dikte spon. Deze thuisspinners werkten en leefden veelal in armoedige omstandigheden.

Dit ambachtelijk vervaardigde enkelgaren werd vervolgens verkocht aan touwslagers die het op (half-)industriële wijze verwerkten tot strengen, en daarna tot touwen of torsen. Deze zwaardere touwen werden vervaardigd in touwbanen. De lengte van de touwen was afhankelijk van de lengte van de baan, die tot 300 meter lang kon zijn. Een touwbaan was een lange overdekte deels opengewerkte galerij, aan de ene zijde afgesloten door een muur en aan de andere zijde opengewerkt en rustend op palen. Een touwslagerij telde meerdere touwbanen naast elkaar. Deze bedrijven werden geëxploiteerd door welstellende nijveraars, zoals de familie Vermeire, en stelde soms honderden mensen tewerk. In 1811 was er slechts één touwslagerij op het grondgebied van Hamme gevestigd, in 1816 reeds vier en circa 1834 was het aantal touwondernemingen reeds opgelopen tot een 40-tal. In 1896 waren een 70-tal bedrijven actief in de touwindustrie, naast de honderden thuiswerkers die thuis veelal in dienst van een bedrijf enkelgaren vervaardigden.

In de jaren 1920-1930 werd de productie meer en meer gecentraliseerd en gemechaniseerd, werden de bedrijven samengevoegd in grotere maatschappijen en kwam er een einde aan het ambachtelijke touwslaan en touwspinnen. Als gevolg van de mechanisatie daalde het aantal. Anno 2013 is de touwindustrie in Hamme volledig verdwenen. De touwbedrijven en spinbanen, met uitzondering van een aantal zeldzame relicten, zijn afgebroken. Een aantal 19de of 20ste-eeuwse voormalige directeurs- en fabrikantenwoningen bleven wel bewaard.

Familie Vermeire

De familie Vermeire is te Hamme één van de grondleggers van de touwindustrie in de 19de eeuw. Hun familiegeschiedenis gaat terug tot de Hamse touwslager Pieter Francis Vermeire (1718-1816), actief in de periode 1764-1786 als producent van scheepstouwen, die afstamt van touwslager Joos Vermeire (1560-1625).

De touwslagerij van de familie Vermeire is in de 16de tot het begin van de 19de eeuw een kleinschalig ambachtelijk bedrijf, gevestigd in het centrum van Hamme. Meester-touwslager en later ook burgemeester en gemeenteraadslid, Gabriel Vermeire (1774-1853) en zijn broer Joannes Francis (1772-1826), zoons van Pieter Francis Vermeire, breidden de onderneming uit met extra lijnbanen en pakhuizen en voeren vanaf de jaren 1809 gestaag een schaalvergroting uit. Voor de uitvoer naar het buitenland richtten ze zelfs depots op in andere steden (onder andere Oostende). Dankzij de export naar de Nederlandse kolonies kende het bedrijf een grote bloei in de Hollandse periode.

Na het overlijden van Joannes Francis in 1826 stapte diens zoon Theodoor Vermeire (1801-1860) mee in het bedrijf. Vlak na de Belgische onafhankelijkheid differentieerde het bedrijf zich en werden activiteiten opgesplitst. Een deel werd omgevormd tot olieslagerij geleid door de Gabriël Vermeire en latere door diens afstammelingen, een deel bleef touwslagerij en werd gerund door Theodoor Vermeire en later zijn erfgenamen.

Industrieel Theodoor Vermeire was schepen en later gedurende 20 jaar burgemeester te Hamme. Zijn bedrijven leverden touw aan de scheeps- en binnenvaart en voor de steenkoolontginning. Begin 19de eeuw maakte ook een verre verwant van Theodoor Vermeire, Pieter Jacobus Vermeire, furore in de touwindustrie. De bedrijven gerund door zijn nageslacht kende een grote bloei in het midden van de 19de eeuw. Zijn familietak nam uiteindelijk ook het bedrijf van Theodoor Vermeire over dat in 1920 zou opgaan in een buitenlandse Maatschappij Le Lis.

Door een doorgedreven huwelijkspolitiek waren de verschillende takken Vermeires met alle belangrijke Hamse families verwant. Ze waren hoofdzakelijk actief in de touwslager- en olieslagersindustrie en domineerden het politieke en economische leven te Hamme en in het arrondissement Dendermonde in de 19de tot het begin van de 20ste eeuw.

Beschrijving

Villa Louisa, voorheen ook Villa C. Vermeire refererend naar de bouwheer, is een grote villa in eclectische stijl ingeplant te midden van een omringende beboomde tuin. De villa werd gebouwd in 1915 door aannemer H. Bogaert voor nijveraar Cyrille Vermeire. De huisnaam "Villa Louisa" is boven in de puntgevel van het dakvenster, waarop een deel van de voorgevel eindigt, aangebracht. De zeer markante villa is uitgewerkt als een hoog dubbelhuis met rechthoekige grondvorm van twee bouwlagen op een souterrain. Het steil leien schilddak is rechts afgewolfd en links voorzien van een opvallend uit het dak oprijzend achthoekig torentje bekroond door een houten lantaarn met spits.

De hardstenen sokkel is deels uitgevoerd in breuksteenverband en voorzien van getraliede keldervensters. De gevels zijn zeer levendig uitgewerkt en worden gekenmerkt door een diversiteit aan vormen, gebogen muuropeningen met stijlkenmerken ontleend aan de art nouveau, gevarieerde uitbouwen met erkers en balkons. Een opmerkelijke kleurrijke gevelafwerking wordt verkregen door de combinatie van rode baksteen met veelkleurig ander materiaal waaronder zeer verschillende faiencetegels in friezen en panelen. Vooral de banden en geaccentueerde bogen van de omlijste muuropeningen versterken het decoratieve karakter van de gevelarchitectuur. Het behouden schrijnwerk, deels met kleine roedeverdeling en gekleurd glas oogt uiterst verzorgd.

De inkom wordt voorafgegaan door een brede toegangstrap tussen postamenten en met aansluitend terras (nu zonder balustrade). De dubbele voordeur is voorzien van zijvensters en onregelmatig gevormde deurlichten onder één boog. De nabijgelegen dienstingang, in een kleine uitbouw in de linkerzijgevel, wordt gemarkeerd door een luifel op sierlijk schoorwerk boven de toegangstrap. Het oorspronkelijke uitwendige voorkomen van de villa werd bij de restauratie bijzonder goed gerespecteerd. Achteraan werd tijdens deze restauratiecampagne een discrete moderne eenlaagse aanbouw gerealiseerd.

Interieur

Het fraaie en hoogwaardige interieur herbergt veel elementen van de originele aankleding. De brede centrale L-vormige trapgang wordt gedomineerd door neoclassicististische stucornamentiek voor plafonds en supraporta's (heden wit overschilderd), een behouden marmeren lambrisering en een mozaïektegelvloer met florale motieven.

Een prachtig meerdelig groot gekleurd glas-in-loodraam gesigneerd "Fred Aerts-Florijn en Zn / Kunstglasramen – Hamme", geplaatst in de linkerzijgevel, verlicht het trappenhuis.

Art-nouveauglaswerk met zweepslagmotief en in hoefijzervorm van hetzelfde kunstglazeniersatelier bevindt zich ook in het zomerhuis van 1915 van de Villa Ritten te Grembergen (Dendermonde). Achter het haaks naar links geplaatste trappenhuis, bevindt zich de keuken als onderdeel van de nieuwe achterbouw, die in verbinding staat met de dienstingang in de linkerzijgevel. Twee grote, representatieve benedenkamers situeren zich rechts van de centrale gang. Deze ontvangstruimtes bewaren hun oorspronkelijke aankleding. De kamer aan de straatzijde met vijfzijdige erker herbergt een authentieke neoclassicistische zwarte marmeren schouwmantel (met zuiltjes) en stilistisch bijhorende beschilderde en gestucte plafonddecoratie. Het begin 20ste-eeuwse schrijnwerk is voorzien van een kwaliteitsvolle rode mahonieachtige houtimitatie. Een vierdelige tussendeur verrijkt met panelen met jachtmotieven in gegraveerd glas verbindt het voorste salon met het salon aan de tuinzijde. Volgens mondelinge bron was deze ruimte oorspronkelijk ook voorzien van muurschilderingen mogelijk van schilder-decorateur Karel Pilaet (1856-1926), die thans verdwenen of overschilderd zijn.

Dit achterste salon, uitgewerkt in een geel-beige kleurenpalet, wordt gekenmerkt door een decoratief gestuct plafond verfraaid met een grote centrale cirkelvormige trompe-l’oeilschildering (lucht, vogels, bloemen). Het schrijnwerk en de neoclassicistische marmeren schouwmantel met zuiltjes zijn hieraan aangepast.

De oorspronkelijke achtermuur is opengewerkt, waardoor het salon verbonden is met een hedendaagse éénlaagse aanbouw onder plat dak, met moderne aankleding en grote glaspartijen. De bovenkamers werden bij de inventarisatie niet bezocht.

Tuin en dienstgebouw

De inkom is centraal in de as van de villa geplaatst en wordt gemarkeerd door een ijzeren toegangshek aan twee vierkante hekpijlers. Deze hekpijlers in decoratief metselwerk van witte en rode bakstenen, een hardstenen sokkel en met dito dekplaat bekroond door een bolvormig ornament worden reeds afgebeeld op de oudste bekende prentbriefkaarten van de Villa Louisa van het begin van de 20ste eeuw. De afwerking is volledig in overeenstemming met de bouwmaterialen en -stijl van de woning van Cyrille Vermeire.

De voortuin heeft een verharde oprit rond een pleintje met groenaanleg en jongere waterpartij. Volgens de overlevering werd het oorspronkelijke fonteintje vroeger bediend door een waterbassin op de zolder.

De tuinaanleg en aanplant dateert van bij de bouw van de villa, circa 1915. Aan de rand van de perceelgrenzen geplante naald- en loofbomen worden afgewisseld met slingerende gazons en verlenen zowel de voor- als diepe achtertuin een landschappelijke aanblik, eigen aan de begin-20ste-eeuwse villaparktuinen.

Links achterin, nabij de dienstingang van de villa, situeert zich het voormalige koetshuis met stallingen. Het is een stijlvolle eenlaagse baksteenbouw van vijf traveeën onder zadeldak. De rondbogige muuropeningen van vensters, deur en twee poorten, zijn verrijkt met hardstenen diamantkoppen. Het dienstgebouw wordt horizontaal gemarkeerd door een lage plint in breuksteenverband en een aflijnende kroonlijst boven uitgelengde modillons.

Volgens kadastergegevens werd het dienstgebouw gelijktijdig met de villa opgericht. Het gebouw is omgevormd tot garage, met integraal behoud van het uitwendig uitzicht georiënteerd naar de straat. Achter het bijgebouw is een open zwembad aangelegd.


Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/42008/116.1, Villa Louisa met tuin, hekwerk en bijgebouw.
Auteurs:  Duchêne, Helena
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Duchêne H. 2015: Villa Louisa [online], https://id.erfgoed.net/teksten/180111 (geraadpleegd op ).


Villa Louisa ()

Villa Louisa, voorheen ook villa C. Vermeire (volgens prentkaart) naar de Hamse nijveraar die de woning met lusttuin liet oprichten. Zeer pittoreske villa in eclectische stijl ingeplant midden een omringende beboomde tuin. Bouwjaar 1915 en bouwheer Cyrille Vermeire staan vermeld op de twee hardstenen gevelstenen die de voordeur flankeren, aannemer H. Bogaert op een gevelsteen in de linker zijgevel naast de dienstingang. Huisnaam "Villa Louisa" boven in de puntgevel van het dakvenster waarop een deel van de voorgevel eindigt.

Hoog dubbelhuis met rechthoekige grondvorm van twee bouwlagen op souterrain. Steil leien schilddak, rechts afgewolfd en links met een opvallend uit het dak oprijzend achthoekig torentje bekroond door houten lantaarn met spits. Hardstenen sokkel deels uitgevoerd in breuksteenverband en voorzien van getraliede keldervensters. Zeer levendig uitgewerkte gevels door de diversiteit in vormgeving en plaatsing van de overwegend gebogen muuropeningen, gevarieerde uitbouwen met erkers en balkons. Kleurrijke gevelafwerking door de combinatie van rode baksteen met veelkleurig ander materiaal waaronder een diversiteit aan faiencetegels in friezen en panelen. Vooral de banden en geaccentueerde bogen van de omlijste muuropeningen versterken het decoratieve karakter van de gevelarchitectuur. Uiterst verzorgd schrijnwerk deels met kleine roedeverdeling en gekleurd glas. Inkom voorafgegaan door een brede toegangstrap tussen postamenten en met aansluitend terras (nu zonder balustrade). Dubbele voordeur met zijvensters en onregelmatig gevormde deurlichten onder één boog. Een luifel op sierlijk schoorwerk boven de toegangstrap van de dienstingang. Het oorspronkelijke uitwendige voorkomen van de villa bleef bijzonder goed gerespecteerd. Recent gerestaureerd en discreet aan de achterzijde met een moderne aanbouw uitgebreid.

Interieur met elementen van de originele aankleding. Neoclassicististische stucornamentiek in de brede trapgang van plafond en supraporta's heden wit overschilderd, behouden marmeren lambrisering. Meerdelig groot gekleurd glas-in-loodraam van het trappenhuis gesigneerd "Fred Aerts-Florij en Zn/ Kunstglasramen–Hamme". De twee grote benedenkamers bewaren hun neoclassicistische marmeren schouwmantel en beschilderde plafonddecoratie. Vierdelige tussendeur voorzien van panelen met jachtmotieven in gegraveerd glas.

IJzeren toegangshek van villatuin aan twee vierkante hekpijlers in decoratief metselwerk van witte en rode bakstenen, hardstenen sokkel en met dito dekplaat bekroond door een bolvormig ornament.

Achterin gelegen koetshuis nabij de dienstingang van de villa: voormalige stallingen met wagenhuis (nu garage). Bakstenen gebouw met hardstenen diamantkoppen in de bogen van de muuropeningen.


Bron: BOGAERT C., DUCHÊNE H., LANCLUS K. & VERBEECK M. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Berlare, Buggenhout, Lebbeke, Waasmunster, Hamme en Zele, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 20n, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke; Duchêne, Helena
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. & Duchêne H. 2006: Villa Louisa [online], https://id.erfgoed.net/teksten/85287 (geraadpleegd op ).