Teksten van Minderbroedersklooster en schoolgebouwen ursulinen

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/86118

Eclectisch en neogotisch ursulinenklooster ()

Het klooster is volledig beschermd als monument. Wel is in het verleden het aanpalende voormalige minderbroedersklooster met kerk beschermd (DL 00335).

De vestiging van de minderbroeders in Maaseik klimt op tot 1626. In 1627 kochten zij een huis met hof op de hoek van de Boomgaardstraat met het Walstraatje, waar zij een voorlopige kapel inrichtten. In 1637, na aankoop van de omliggende panden, werd begonnen met de bouw, met name van de kerk, die in 1644 werd ingewijd. Zij werd toegewijd aan Sint-Bonaventura.

De franciscanen maakten zich verdienstelijk door preken, catechismusles aan de kinderen, biechthoren, oprichten van broederschappen (onder andere Derde Orde), door verpleging van pestlijders (1634), door zielzorg in de omliggende plaatsen (onder andere Thorn en Stokkem) en door de verspreiding van de Portiuncula-aflaat.

Tegenover de kerk lag het huis ‘De Rozemarijn’, waarin de minderbroeders van 1767 tot 1791 les gaven aan de Maaseiker jeugd.

De Fransen maakten een einde ook aan dat klooster. In 1796 kwam de Franse commissaris Bovier de inventaris opmaken. Hij tekende op dat er dertig paters en zeven broeders woonden, dat de bibliotheek zevenhonderd boekwerken bevatte, dat er acht amen bier en vijftig pond boter in de kelder lagen en er voor drie maanden brandstof voorradig was. In 1797 werd het klooster geconfisqueerd en openbaar verkocht, aan de makelaar Libotton (Hasselt) voor Catherine Baudrée, ex-recolletine in Luik. Op 13 april 1798 kochten Arnoldus Claessens en brouwer Tulleneers de minderbroederskerk om te verhinderen dat de autoriteiten, die reeds met de slopingswerken begonnen waren, deze helemaal zouden afbreken. In 1835 koopt kapelaan Severijns, die kort daarop de eerste directeur werd van de ursulinen in Maaseik, de voormalige kloostergebouwen voor 9.400 BEF.

De ursulinen kwamen op 19 juli 1837 in Maaseik aan, op aandringen van de plaatselijke geestelijkheid en vanuit het in 1817 opgerichte moederklooster in Tildonk. Het was de eerste vestiging van deze orde in Limburg. Van 1802 tot 1848 werd de kerk gebruikt als parochiekerk; in 1842 werd ze verkocht aan de ursulinen voor 15.000 BEF. Daar de hoofdkerk tijdens de Franse revolutie instortte en in 1807 afgebroken werd, verhuisde een gedeelte van het mobilair en beelden naar de oud-franciscanerkerk, onder andere het indrukwekkende eikenhouten gotische triomfkruis. Het oude minderbroedersklooster bleef, ondanks de nieuwbouw der ursulinen, grotendeels bewaard. De ursulinen leidden er de armenschool, die was ondergebracht in het voormalige minderbroedersklooster en waarin aanvankelijk drie vrome en welwillende vrouwen les gaven aan arme meisjes. Het ontbrak hun evenwel aan capaciteiten om het onderwijs verder uit te bouwen. Daarin zouden de zusters wel slagen. In 1839 werd een internaat geopend dat weldra ook in het buitenland bekendheid verwierf want in 1860 waren het niet alleen Belgische meisjes die de lessen volgden, maar ook Nederlandse, Duitse, Engelse, Ierse, Congolese, Zuid-Afrikaanse, Indonesische, Zwitserse en Spaanse. Er bestond toen reeds een vrije lagere meisjesschool die later gesubsidieerd zou worden.

In 1842 was de nieuwe parochiale-decanale kerk klaar, en de “volkskerk”, bestemd voor de Maaseikenaren, die er hun zondagsplicht kwamen vervullen, deed dan ook bij de zusters geen dienst meer. Omwille van de toename én van de kloosterzusters én van de pensionaires werd die “volkskerk” dan maar omgebouwd. Er kwamen drie verdiepingen: op de benedenverdieping werd een speelzaal en een turnlokaal ingericht; op de eerste verdieping kwam een slaapzaal voor zusters en een feestzaal, de huidige Ursula-zaal; de tweede verdieping werd herbouwd tot een slaapzaal voor de jongste pensionaires.

Groei van klooster en pensionaat bracht ook met zich mee dat er moest uitgekeken worden naar gronden voor nieuwe schoollokalen, voor de uitbreiding van kloostergebouwen en voor schuren en stallen, nodig voor de boerderij.

In 1858 vond de gemeenteraad dat de scheiding der geslachten zich opdrong in de gemeentelijke lagere school. Daarop tastte de gemeente bij de zusters de bereidwilligheid af om de meisjes van de gemeentelijke school over te nemen. De lagere school van de zusters zou tegelijk gemeentelijke lagere meisjesschool worden. Eind 1858 wees de overste van de ursulinen het voorstel echter af. Was zij bang voor gemeentelijke inmenging in haar lagere school na de fusie?

Op 19 maart 1881 werd de eerste steen gelegd van het gebouw van Sint-Jozef (lager onderwijs, externaat) en van de boerderij. Beide elementen werden niet kadastraal genoteerd, maar zijn wel aangeduid op een plan van een eigendomsoverdracht aan de ursulinen van een deel van weg nr. 79 (1884-1885), gelegen tussen de Boomgaardstraat en de stadswal. Het ten oosten van deze weg aanpalende gebouw is niet te identificeren. Mogelijk maakte het deel uit van de boerderij ten zuiden.

Rond 1882 werd bij verbouwing een deel van het oude klooster afgebroken. In 1882 bestond er reeds een zogenaamde middelbare school voor pensionaires, maar die werd al opgedoekt in 1884.

Op 2 maart 1884 begon de bouw van het pensionaat, gebouw van het H. Hart (deel van de vleugel langs de straat). Het jaar daarop was het af. Ook het pensionaat werd niet kadastraal opgetekend.

In 1885 werd de grote buitenhof ommuurd.

Volgens de kadastrale mutatieschets 30 van 1893 werd het zuidwestelijk gelegen deel van het complex, gelegen aan de wal, de huidige Walstraat, naar het westen toe verlengd (prolongement). Een paar uitbouwsels verdwenen.

In 1892 gebeurde volgens het kloosterarchief de aankoop van een schuur van een zekere Sybers, naast de te klein geworden boerderij, om voor de externen klassen te kunnen bouwen naast de straat. In 1896 wordt in het kloosterarchief genoteerd: “Aankoop van het huis van de kinderen Konings op 6 november; een eigendom naast de nieuwe klassen voor de externen, in 1893 gebouwd”.

In 1899 werd een vergroting van het meest westelijk gelegen gedeelte naar het zuiden toe kadastraal genoteerd (perceel 811A), evenals een aanpassing van de bebouwing op perceel 812D (mutatieschets 1899, nr. 12).

Rond 1900 werd er ook huishoudkundig onderricht aan meisjes boven de 16 jaar verstrekt. Tot voorbereiding voor het examen van onderwijzeres werden van 1900 tot 1920 cursussen gegeven die met succes bekroond werden. In 1901 waren hiervoor opruimingswerken uitgevoerd om de afdeling van de afdeling van de “Ménagères” te bouwen, in het verlengde van het pensionaat langs de straat. Dit gebouw werd op 1 oktober 1902 in gebruik genomen en werd evenmin kadastraal genoteerd, maar is wel op oude postkaarten terug te vinden.

In 1911 werden de stallen afgebroken, die ingericht werden als klaslokalen voor de externen.

Dat jaar werden kadastraal vier gebouwtjes ten westen genoteerd, waaronder twee luifels of afdaken, en opgenomen in perceelnummer 811 (mutatieschets 1911, nr. 79).

In 1930 werden in de gang van het pensionaat naar de “Ménage” deuren- en vensterramen geplaatst met de afbeeldingen van het Heilig Hart, Onze-Lieve-Vrouw, Sint-Angela en Sint-Ursula, geschenken van de oud-leerlingen bij het zilveren ambtsjubileum van de overste. De deurenramen met de twee laatst genoemde heiligen bleven bewaard, maar zijn verplaatst door de huidige eigenaars naar de gordelboog ter hoogte van de overgang van pensionaat naar huishoudschool.

In 1931 werd een “verlenging” van het oostelijke deel van de achtergevel van het klooster kadastraal opgetekend (mutatieschets 1931, nummer 52). Waarschijnlijk werd toen het terras aldaar aangebouwd.

In 1937 werd de speelplaats in de Boomgaardplaats geplaveid en werd een tennisplein aangelegd.

In 1939 werd er een beroepsschool gesticht; ze zou uitgroeien tot het ‘Technisch Instituut Sint-Ursula”, dat vele jaren uit twee afdelingen bestond: een beroepsafdeling snit en naad met vierjarige lagere cyclus en twee specialisatiejaren, en een technische afdeling snit en naad met lagere en hogere cyclus. Omwille van de oprichting van de middelbare beroepsschool werd in de lokalen van het pensionaat een aanpassing doorgevoerd. Boven de schuur langs de wal werden enkele nieuwe lokalen gebouwd voor het lager onderwijs. Nieuwe afdelingen zijn damesestetiek in de hogere secundaire technische school en schoonheidszorg in de hogere secundaire beroepsschool.

In 1940 werd de grootste van de twee in 1911 gebouwde luifels of afdaken ten zuiden ingekort, werd het uiterste zuidwestelijke bouwelement verkleind en voorzien van een kleine luifel of afdak en werd een gebouwtje ten westen toegevoegd (mutatieschets 1940, nr. 28).

In mei 1941 werd op de speelplaats in de Boomgaardstraat een nieuwe galerie gebouwd met een bovenverdieping voor turnlessen.

In 1942 werd de Vrije Vakschool voor Meisjes H.H. Harlindis en Relindis opgericht.

In 1945 werd het huis Stiels in de Bosstraat aangekocht. De benedenverdieping werd keuken, was- en strijkplaats voor huishoudkundelessen en op de bovenverdieping startte een nieuwe school, de Hogere School voor Familiale Opleiding. Die hield het slechts vol tot 1950. Het doel was een soort voorbereidingsjaar tot het huwelijk. De lokalen werden dan heringericht voor een home voor bejaarde dames.

In juli 1954 werd de feestzaal van de “Ménage” omgebouwd tot vier klaslokalen.

Op 1 september 1955 begonnen de paters Kruisheren een meisjesafdeling Humaniora in de lokalen van het Technisch Instituut Sint-Ursula.

In 1958 werd de slaapzaal voor de kleintjes tot vier klaslokalen voor de beroepsafdeling omgebouwd.

In 1961 werd één van de slaapzalen van het internaat ontruimd en ingericht als studiezaal voor de Humaniora. De vroegere slaapzaal van de novicen (tweede deel van de kapel, tweede verdieping) werd vernieuwd en bood slaapgelegenheid voor de kleine pensionaires. In 1963 werden de vroegere “lavoirs” op de derde verdieping herschapen in moderne slaapzalen. En de laatste van de vroegere slaapzalen werd omgebouwd tot drie klaslokalen voor de humaniora.

Parallelklassen met de Latijn-Griekse en de moderne humaniora van het Heilig Kruiscollege, in 1957 begonnen, kregen zes jaar later de benaming “Vrije Humaniora voor Meisjes”, na eerdere mislukte pogingen een afdeling humaniora op te richten. Sindsdien zijn er ook de hogere cycli Latijn-wetenschappen en wetenschappelijke B bijgekomen.

In 1964 volgde de afbraak en de heropbouw van de afgekeurde klaslokalen van het lager onderwijs langs de straat.

In 1965: afwerking van de speelplaats lager onderwijs (verharding) en begin van de bouw van de Humaniora in de Engelse tuin; een nieuwe slaapzaal met 35 kamertjes was op 1 september volledig bezet. In de Engelse tuin verdwenen hierbij het tennisterrein, de lindenlaan en ook enkele oeroude kastanjebomen. In 1965 kwam er ook een instructiezwembad.

Dat jaar werd een vijftal luifels, afdaken en/of doorsteken kadastraal opgetekend en werd de westelijke partij van het complex flink aangepast: delen werden afgebroken en de binnenkoer werd vergroot (mutatieschets 1965, nummer 87). De achtergevel van de vleugel aan de Boomgaardstraat kreeg ten slotte een kleine uitbouw, mogelijk de nochtans origineel ogende, doch hervoegde bordestrap.

Intussen had architect Daniëls de plannen klaar en aannemer Simons-Latour kon beginnen. Op 1 september 1966 werden de nieuwe klaslokalen in de Eerste Straat feestelijk ingehuldigd. In 1974 kreeg het klooster (en de scholen) een eigen electriciteitscabine op de speelplaats Boomgaardstraat, naast de bakkerij.

In juni 1975 volgde de aanleg van sportterreinen in de wei langs de wal. Er werd een aanvang gemaakt met de bouwwerken voor de Turn- en Sporthal in de Eerste Straat. Deze bouw is klaar op 1 november 1976. Om deze bouw te financieren werd de grote groentehof tussen Eerste en Tweede Straat verkocht.

In juli 1976 werd het internaat afgebouwd. In 1980 werden de directie- en secretariaatslokalen uitgebreid. De Vrije Humaniora voor Meisjes nam in 1982 het Technisch Instituut Sint-Ursula over; de nieuwe naam luidde: Vrije Humaniora Sint-Ursula. Tot 1988 zouden de ursulinen hier nog onderwijs geven. Door moeilijkheden in het Vrij Instituut Maria Hulp der Kristenen Neeroeteren nam de Vrije Humaniora Sint-Ursula die handelsschoool over in 1989. Het betekende weer nieuwbouw: een eetzaal, een toneelzaal, klaslokalen, waarin vooral de computers ondergebracht werden, een muzieklokaal.

In 1991 werden nog een aantal kleine aanpassingen kadastraal genoteerd (mutatieschets 1991, nummer 92).

De ursulinen bestuurden tot enkele jaren na de opheffing van het ursulinenklooster in 1988 het hoger aangehaalde home, een pension voor bejaarde dames, aan de Bosstraat. Ook hier kwam een einde aan. De zusters verhuisden in 1996 naar de residentie in Herk-de-Stad.

Vanaf 1993 tot nu werd het voormalige minderbroedersklooster deels gerestaureerd door architect E. Martens (Maaseik). De kerk dient nog aan de beurt te komen. Vanaf het schooljaar 1998-1999 was er een fusie met het basisonderwijs van de Kruisheren, een fusie die jaar na jaar werd doorgevoerd. Zo ontstond de Vrije Lagere School Kruisheren-Ursulinen Maaseik. In de Eerste Straat werd College H. Kruis - Sint-Ursula 1 ondergebracht; in de Pelserstraat en Boomgaardstraat vindt College H. Kruis – Sint-Ursula 2 onderdak. Er is één enkele inrichtende macht: VZW Katholiek Onderwijs H. Kruis – Sint-Ursula, Pelserstraat 33, 3680 Maaseik.

In de loop van 2008 werd het voormalige ursulinenklooster voor het publiek geopend als het John Selbachmuseum. De schilderijencollectie bevat werken van de 16de eeuw tot het begin van de 20ste eeuw. Het betreft interieurs, stadsgezichten, stillevens, landschappen, zeegezichten, afbeeldingen van dieren en portretten. Er worden ook stijlkamers tentoongesteld gaande van renaissance tot biedermeier. Verder is er een poppenmuseum, dat eerder tien jaar lang in Maastricht was gevestigd en ruim 400 poppen omvat. De vroegste exemplaren gaan terug tot einde 18de eeuw en de jongste modellen dateren uit de jaren 1950. Naast de poppen vindt men er voorts nog bijbehorende accessoires zoals: meubeltjes, serviesjes, blikken speelgoed, teddyberen, treintjes en ander speelgoed.

In de Atlas van de Buurtwegen (1845) staan de oorspronkelijke gebouwen van het voormalige minderbroedersklooster weergegeven: het complex bestaat uit twee achter elkaar gelegen kloosterpanden, met de kerk in de oostelijke vleugel. Ten westen bevindt zich een grote, ommuurde ruimte. Deze wordt later opgevuld met de klooster- en schoolgebouwen van de ursulinen. Voor de beschrijving van het voormalige minderbroedersklooster met kerk verwijzen we naar de inventaris van de kantons Bree-Maaseik, alsook naar het beschermingsdossier DL00335 (bescherming van 2 juni 1988).

Ten westen langsheen de straat werden aan het voormalige minderbroedersklooster de schoolgebouwen der ursulinen toegevoegd. Ze werden opgetrokken in een eclectische en neogotische stijl.

Vooreerst werden in 1881 het gebouw van Sint-Jozef (lager onderwijs, externaat) en de boerderij opgericht. Het pensionaat aan straatzijde werd op 2 maart 1884 aangevat. In het verlengde daarvan, ten westen, werd in 1901-1902 de huishoudschool aangebouwd, getuige de rodere baksteenkleur en de bouwnaden. Bij de bouw van het ursulinenklooster met internaat, werd waarschijnlijk het deel van het minderbroedersklooster aan straatzijde in dezelfde stijl aangepast door Mathieu Christiaens (Tongeren), mogelijk ook de bouwer van de lagere meisjesschool (1881) en het pensionaat (1884).

Dit deel van het minderbroedersklooster (al beschermd, DL00335) telt acht traveeën en twee bouwlagen. Het gaat om een van sierankers en voor die tijd typische knipvoegen voorziene baksteenbouw met overhoekse muizentand en gebruik van hardsteen voor plint met rechthoekige getraliede keldergaten, muurbanden, afgeschuinde lekdrempels, boogomlijstingen en consoles van de boogfries onder de dakrand. Het zadeldak met leien behield vier dakkapellen onder zadeldakje met origineel sierlijk houtwerk. De Tudorboogvormige muuropeningen, met omlijstingen van de bovenlichten in zwart gekleurde baksteen, zijn gevat in Brugse traveeën.

Het ursulinenklooster met internaat telt elf traveeën en drie bouwlagen onder gecombineerde zadeldaken (leien). De bouw is analoog aan de noordgevel van het minderbroersklooster. Wel zijn de keldergaten hier hoger en voorzien van zwart gekleurde ontlastingsbogen. De laatste travee wordt bekroond met een puntgevel waarin een verdiept drielicht zit. Het verdiepte inkomportaal is in de negende travee en wordt voorafgegaan door een recente bordestrap, aangelegd om gehandicapten toegang te verlenen. Deze nieuwe trap laat via een glasplaat de oorspronkelijke hardstenen steektrap zien. De vleugeldeur is gevat in een geprofileerde hardstenen omlijsting met flankerende driekwartzuiltjes en bekronende rondstaaf. De eiken deur heeft briefpanelen en sierlijk traliewerk met krullen. Voor het drieledig bovenlicht hangt een sierlijke smeedijzeren lantaarn met gekleurd glas. Een spitsboognis met H. Hart bekroont het geheel.

In de achtergevel van het ursulinenklooster werd hardsteen gebruikt voor lekdrempels, afzaat van plint, afwerking van steunberen, tussenstijlen en net als bij de voorgevel voor deklijsten, blokken en consoles van de puntgevels. Er is een originele (?), hervoegde bordestrap met sierlijke ijzeren leuningen, hardstenen treden en dekstenen, alsook een recent terras ter hoogte van de voormalige directiekamer, thans leefruimte van de huidige eigenaars. Ter hoogte van de twee inspringende rechtertraveeën is er op de eerste verdieping een aangebouwd ijzeren balkon met versiering van rozetten en sierlijke leuningen met krullen onder een luifel van golfplaten, waarschijnlijk kadastraal opgetekend in 1931. De zuidwestelijke vierkante toren had vroeger een tentdak, heden een vlakke bedaking.

In het verlengde van het klooster sluit de huishoudschool aan van 1901-1902.

Dit deel heeft vijf traveeën en drie bouwlagen, een lichter rode baksteenkleur. De brede dakkapellen en de vlakke bedaking (kunstleien) zijn van latere datum. De bovenlichten van de analoge muuropeningen zijn hier van een lichter gekleurde baksteen, evenals de ontlastingsbogen van de keldergaten. In de eerste travee bevindt zich een deur op het niveau van het souterrain, die toegang geeft tot een lokaaltje voor bedeling van voedsel aan de armen. Het gaat om een ijzeren deur, voorzien van traliewerk met ronde stijlen en verbindende krullen.

Nog meer ten westen is er een doorgang naar het zuiden, de vroegere openbare weg nummer 79. Het ijzeren hek bestaat uit ronde stijlen met verbindende krullen. De doorgang vertoont vier hardstenen schamppalen, een gecementeerde afwerking met imitatievoegen voor de wanden en ijzeren I-balken die troggewelven dragen. De achtergevel van deze doorgang heeft bovenaan een hijsanker.

Interieur van het ursulinenklooster

In het interieur bleven heel wat originele elementen bewaard. De inkomhal met wit en zwart marmeren vloer betreedt men via een arduinen steektrap van vijf treden. Een klein steektrapje links in de hal verdween in functie van de nodige toegang voor gehandicapten. De aanpalende voormalige portierskamer heeft een gelijkaardige vloer.

Beneden waren eertijds de directiekamer, de spreekkamers, de refter en dergelijke; op de eerste verdieping bevonden zich de kamers voor de zusters en de feestzaal, op de tweede verdieping eveneens kamers en op de hoogste verdieping, de zolder onder dak, de chambretten voor de internen.

Het merendeel van de grenen plankenvloeren en binnendeuren (enkel- en vleugeldeuren) bleef op de begane grond bewaard, sommige met gezandstraalde decoratie en figuratie (Heilige Angela en Ursula (1930; inscriptie AD. MAJOREM. DEI. GLORIAM / Ste ANGÈLE Ste URSULE), eertijds meer ten oosten in de centrale benedengang, door de huidige eigenaars verplaatst naar de overgang internaat-huishoudschool); op de verdiepingen werden ze grotendeels verwijderd om de ruimten aan te passen aan de nieuwe museumfunctie. Op de begane grond is de centrale gang, lopend van oost naar west, van Carraramarmer en Noir de Masy. De bepleisterde en beschilderde plafonds, soms met sierlijsten en al dan niet recent aangebracht centraal motief, rusten in de centrale gedeelten op dito moerbalken op geprofileerde consoles, gedragen door (half)ronde ijzeren zuilen op (half) achtzijdig basement, met versiering van acanthussen voor de kapitelen. Bij de gang sluit ten oosten een trappenhuis aan met indrukwekkende eiken bordestrap, reikend tot de zolderverdieping. Hij begint met een hardstenen trede en een achtzijdige balustervormige trappaal met bekronende hogel. Hieronder leiden een deur en trap naar het souterrain. In de traphal leidt een hardstenen steektrap van zes treden naar de binnenkoer met Heilig Hartbeeld. Juist ten westen van deze traphal is een lift aangebracht.

In de noordoostelijke hoek van het klooster ligt op de begane grond de refter. De grenen vloer is vernieuwd, doch de grenen lambriseringen bleven behouden. De lijsten van de bepleisterde plafonds vertonen ranken en rozetten. De huidige eigenaar liet de grote grenen tafels voor een derde verkleinen. Ook maakte hij van de grenen deuren op de bovenverdiepingen een buffet tussen twee ingemaakte kasten op de scheiding tussen refter en voormalige portierskamer ten westen. In de aan de centrale gang aansluitende overige kamers, heden grotendeels ingericht als stijlkamers, komen enkele originele lambriseringen voor, met rankwerk en andere siermotieven, alsook eiken visgraatparket. De leefruimte van de huidige eigenaars, waaronder de voormalige directiekamer, heeft een paar houten plafonds met moer- en kinderbalken, rustend op sierlijke bladwerkconsoles. Ten westen in de living werd door de huidige eigenaar recent een natuurstenen 17de-eeuwse schouw met eiken bekroning ingebracht van elders.

In de zuidwestelijke hoek van het klooster bevindt zich een toren met metalen slingertrap. Op de eerste verdieping liggen eiken planken in de centrale gang en grenen in de diverse belendende ruimtes. De deuren werden grotendeels verwijderd om bredere doorgangen te creëren in de recent aangelegde museumzalen. Stenen tussenwanden werden her en der volgens de huidige eigenaar weggehaald. Bepleisterde en beschilderde moerbalken op geprofileerde consoles dragen hier de plafonds.

Op de tweede verdieping zijn overal grenen vloeren. Ook hier zijn zoals op de eerste verdieping wanden (volgens de huidige eigenaar van vezelplaat) weggehaald om een open museumruimte te creëren.

Op de derde verdieping, de zolder, waren eertijds de chambretten. De trapezoïdale bekronende zoldering is bepleisterd en beschilderd en heeft een zichtbaar gebint. De vloer, waarschijnlijk planken, is met linoleum bekleed en van de voormalige chambretten werden toonkasten gemaakt voor het hier ondergebrachte speelgoedmuseum. Naast deze chambretten was vroeger een badkamer, nu een opslagruimte.

In het souterrain bleven de centrale gang, originele binnendeuren, natuurstenen en veelkleurige geometrisch gedecoreerde cementtegelvloeren behouden, evenals gelijksoortige keramische tegels en troggewelven op ijzeren I-balken.

Interieur van de huishoudschool

De huishoudschool van 1901-1902 heeft overal visgraatparket, lambriseringen met art-nouveau-inslag, analoge ijzeren dragende zuilen (op de begane grond met Tudorboogvormige gordelbogen in de centrale gang), bepleisterde en beschilderde troggewelven op ijzeren I-balken en aan het westelijke uiteinde een arduinen steektrap met afgeschuinde trappalen waartussen ijzeren leuningen met houten relingen. Hiernaast leidt een arduinen steektrap naar de kelder. Een tweede lift bevindt zich in het oostelijke deel van de huishoudschool ter hoogte van de doorgang naar de bordestrap op de binnenkoer.

Op de eerste verdieping bevindt zich de feestzaal van de zusters, eertijds en recent terug een open ruimte zonder tussenwanden

Op de tweede verdieping ligt een nieuwe grenen vloer, gelijkaardig aan die van de refter van het klooster. Op de derde verdieping is er naar mondelinge mededeling van de huidige eigenaar een grenen betimmering in een ronde vorm.

Ook hier treft men in het keldergedeelte analoge interieurelementen aan als in het kloostergedeelte. In één kelderruimte aan straatzijde bevinden zich arduinen banken achter een origineel ijzeren hek, in welke ruimte armen om voedsel bij de zusters kwamen bedelen. Een recente arduinen trap vervangt waarschijnlijk de oorspronkelijke die via het deurtje in de eerste travee vanuit de Boomgaardstraat te bereiken was.

Op de binnenkoer van het complex bevindt zich in de zuidoostelijke hoek van het terrein waarschijnlijk de vroegere boerderij van 1881, de latere bakkerij. Het betreft een traditionele verankerde baksteenbouw onder gecombineerde zadeldaken (mechanische pannen), met rechte muizentand met drop. De twee zijrisalieten zijn trapgevelvormig bekroond. Het gebouw heeft deels gedichte, getoogde muuropeningen met behouden houtwerk en roedeverdeling onder hardstenen lateien. Rechts hiervan gaf een getoogde deur eertijds toegang naar het gebied buiten de omwalling. Deze doorgang werd recent gedicht.

Ten zuiden van het terrein ligt de voormalige lagere meisjesschool, het eerste, in 1881 gebouwde element van het gehele complex. De straatzijdegevel telt zes traveeën en twee bouwlagen, gelijksoortig materiaalgebruik met lichter gekleurde baksteen, hardstenen afwerking voor plint met afzaat, muurbanden, afgeschuinde lekdrempels, tussendorpels en lateien van de muuropeningen, deklijsten en –stenen, geprofileerde daklijst en consoles van de schouderstukken, vernieuwd houtwerk van de deur, aan de rechterkant vier gedichte rechthoekige keldergaten en zes dakkapellen. De oostgevel telt negen traveeën en twee bouwlagen onder gecombineerde zadeldaken en centraal schilddak (kunstleien). De middenrisaliet heeft drie traveeën, twee flankerende hoektorentjes en een centrale trapgevelvormige bekroning met rondboognis, waarin een Sint-Jozefbeeld, en twee flankerende rechthoekige venstertjes. De zijrisalieten vertonen voor- en achteraan een combinatie van tuit- en trapgevel. De getoogde muuropeningen zijn beneden getralied, evenals de rechthoekige keldervensters. Tussen de risalieten bevinden zich aan weerszij twee vleugeldeuren met bewaard grenen houtwerk, voorafgegaan door zes hardstenen treden.

De achtergevel of westelijke gevel is veel eenvoudiger en vertoont analoge, deels gedichte en aangepaste muuropeningen. Er is een dakvenster onder zadeldak en sporen van een verdwenen haakse lagere aanbouw. De achterzijde van de linkerrisaliet werd na de Tweede Wereldoorlog van een nieuwe bovenverdieping voorzien.

Interieur van de voormalige lagere meisjesschool

Hier bleven weinig interieurelementen bewaard: enkele grenen deuren, een houten slingertrap met kwarten en een cementtegelvloer bij de rechterinkomhal.

  • BOONEN M. & DANIËLS R., Een huis voor de Heer, Maaseik, 1998, p. 21-26.
  • BOONEN M., HEYMANS H., HANSON M. e.a., Maaseik. Ontstaan en groei van een grensstad, Maaseik, 1994, p. 277, 349 en 358.
  • CLAESSENS J.C., Schets van Maaseik. Vroeger nu en straks, Maaseik, 1970, p. 30-31.
  • DRIESEN W., Mathieu Christiaens, ingenieur-architect te Tongeren (1865-1934), in Het Oude Land van Loon, 40. Tongerennummer, 1985, p. 63.
  • CORNIPS G., HENDRICKX M., SANGERS W. en SIMONIS A., Historische schoonheid van Maaseik, Maaseik, 1960, p. 29-30.
  • HEYMANS H., Wandelgidsen. Met de klas op stap. Maaseik, Maaseik, (1989), p. 34.
  • KORTLEVEN L.-M., De minderbroeders te Maaseik 1626-1797, IV. Afschaffing en uitdrijving, in Franciscana, 7, 1952, p. 97 (i.v.m. de ursulinen).
  • SANGERS W. & DANIËLS G., Maaseik architectuur en historie, (Maaseik), (1974), z. pag.
  • S.N., Maaseik ontmoet Xi’an. Informatiebrochure Maaseik, Maaseik, 2008, p. 11.

Bron: Beschermingsdossier DL002571 (2009)
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2009: Minderbroedersklooster en schoolgebouwen ursulinen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/129757 (geraadpleegd op ).


Minderbroedersklooster en -kerk ()

HISTORIEK

Thans klooster en school der ursulinen.

De vestiging van de minderbroeders in Maaseik klimt op tot 1626. In 1627 kochten zij een huis met hof op de hoek van de Boomgaardstraat met het Walstraatje, waar zij een voorlopige kapel inrichten. In 1637, na aankoop van de omliggende panden wordt begonnen met de bouw, met name van de kerk, die in 1644 ingewijd werd. Zij is toegewijd aan Sint-Bonaventura.

In 1797 wordt het klooster geconfisqueerd en openbaar verkocht, aan de makelaar Libotton (Hasselt) voor Catherine Baudrée, ex-recolletine te Luik. Arnoldus Claessens en brouwer Tulleneers kopen de kerk in 1798 om te verhinderen dat de autoriteiten, die reeds met de slopingswerken begonnen zijn, deze helemaal zouden afbreken.

In 1837 wordt het goed gekocht door de ursulinen, die er een pensionaat en lagere school beginnen. Na de instorting van de parochiekerk van Maaseik wordt de minderbroederskerk van 1802 tot 1840 gebruikt als parochiekerk. In 1841 wordt de kerk verkocht aan de ursulinen. Vóór de Tweede Wereldoorlog beginnen dezen met een middelbare beroepsschool, het latere Technisch Instituut Sint-Ursula, waarnaast een vrije humaniora voor meisjes ontstaat. Het ursulinenklooster wordt opgeheven in 1988. Restauratie in 1993-2002 door E. Martens (Maaseik).

BESCHRIJVING

In de Atlas van de Buurtwegen staan de oorspronkelijke gebouwen weergegeven: het complex bestaat uit twee achter elkaar gelegen kloosterpanden, met de kerk in de oostvleugel. Ten westen bevindt zich een grote, ommuurde ruimte. Deze wordt later opgevuld met de klooster- en schoolgebouwen van de ursulinen.

Kloosterkerk Sint-Bonaventura

Noordzuid-georiënteerd vormt zij de hoek van de Walstraat met de Boomgaardstraat. Eénbeukige, barokke zaalkerk met laatgotische reminiscenties, van 1637-44. Schip van elf traveeën met een vijfzijdige koorsluiting en Portiunculakapel aangebouwd tegen het koor. De vierkante toren, rechts naast de façade, dateert uit de periode dat de kerk als parochiekerk in gebruik was.
Baksteenbouw met afwerking van kalksteen onder zadeldak (leien). Dakruiter met klokvormige bekroning en peervormige spits boven de negende travee. De voorgevel is een puntgevel op een kalkstenen plint, en afgewerkt met kalkstenen hoekbanden (rechts alleen het bovengedeelte); kalkstenen schouderstukken en dito waterlijst onder de geveltop. Rondboogportaal in een geblokte, kalkstenen omlijsting; Toscaanse halfzuilen op sokkel; entablement en gesculpteerde modillons; gesculpteerde sluitsteen en diamantkopvormige imposten. Boven het portaal een barokke, kalkstenen kapel, bestaande uit een rondboognis met schelpvormig koepeltje en Onze-Lieve-Vrouwebeeld, geflankeerd door twee Ionische halfzuiltjes op sokkel, en vleugelstukken; engelenhoofdjes op de zwikken; entablement met erboven een segmentvormig fronton, waarbinnen een cartouche. Hierboven een gedicht roosvenster in een bakstenen omlijsting met kalkstenen sluitstenen; thans voorzien van een klein, getoogd venster. In de geveltop twee 19de-eeuwse rondboogvensters. Oostzijgevel, aan de Walstraat, op kalkstenen plint; tot de dakrand reikende steunberen van twee versnijdingen met kalkstenen afwerking. Zeer hoge, getoogde vensters in een rechthoekige, kalkstenen omlijsting met negblokken en afgeschuinde neg. Een aantal recentere (19de-eeuwse) rondboogvensters onder deze vensters. Portiunculakapel onder schilddak (leien); kalkstenen hoekband; gedicht, rechthoekige venster van kalksteen, en kalkstenen rondboogdeur met sluitsteen.

Inwendig is de kapel verdeeld in twee delen, waarvan alleen de koorzijde (vijf traveeën) nog als kapel in gebruik is. Bepleisterd interieur. Overwelving door middel van kruisribgewelven tussen rondbooggordelbogen, opgevangen door gecanneleerde pilasters met een kapiteel met eierlijst.

Mobilair: barok hoofdaltaar, met voorstelling van de Calvarie, en wapen van prins-bisschop Jean-Théodore de Bavière (midden 18de eeuw). Koorbanken, renaissance (17de eeuw); rococolambrisering (derde kwart 18de eeuw); rococo-doksaal (derde kwart 18de eeuw) en orgel (1872). Rococodeuren (derde kwart 18de eeuw); toegang tot het klooster via een Lodewijk XVI-portaal met voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten (eind 18de eeuw).

Minderbroedersklooster

Het klooster uit de eerste helft van de 17de eeuw, bestond uit twee panden, achter elkaar gelegen, en aanleunend tegen de westgevel van de kerk. Het noordpand behield het best zijn 17de-eeuwse uitzicht: alle vleugels zijn oorspronkelijk, zij het met op verschillende plaatsen aangepaste ordonnantie, behalve de vleugel die aan de straat paalt: deze dateert volledig van 1882; hij is waarschijnlijk het werk van M. Christiaens (Tongeren). Bakstenen vleugels onder zadeldaken (Vlaamse pannen, leien, kunstleien) en lessenaarsdak (oostvleugel). De 17de-eeuwse vleugels zijn gecementeerd. Behouden ordonnantie op de bovenverdieping van de oost- en westvleugel: getoogde tweelichtvensters in een thans gecementeerde omlijsting met afgeschuinde neg. Recentere muuropeningen op de benedenverdieping. De kloostergang is verdwenen, en op sommige plaatsen vervangen door recente aanbouwsels. De noordvleugel is volledig 19de-eeuws: eenvoudige baksteenbouw met getoogde muuropeningen aan de binnenzijde, bakstenen façade in eclectische stijl aan de straatzijde; rondboogvensters binnen baksteenlisenen, en boogfries onder de dakrand.

Het zuidpand behield vrijwel geen sporen van het 17de-eeuwse gebouw: de bakstenen vleugels onder zadel- en wolfsdaken tellen hier drie bouwlagen. De westvleugel behield zijn oorspronkelijk volume, en resten van de kalkstenen omlijstingen van voormalige kruis- en bolkozijnen. De overige vleugels zijn volledig 19de-eeuws van opbouw en ordonnantie, en voorzien van getoogde muuropeningen; in de westvleugel een getoogd deurtje in een rechthoekige, kalkstenen omlijsting, waarschijnlijk van hergebruikt materiaal.

De westzijde van de twee westvleugels, uitgevend op de voormalige kloostertuin, behield beter zijn 17de-eeuws uitzicht: veertien traveeën, opgetrokken in thans gecementeerde baksteenbouw op een kalkstenen plint met afschuining. Op het penant der bovenverdieping, tussen de derde en vierde travee, een gevelsteen met bisschoppelijk wapen en opschrift QUIESCENDO SAPIMUS: dit is het wapen en devies van bisschop Bergaigne van 's Hertogenbosch, aangebracht ter gelegenheid van de inwijding van de kloosterkerk in 1644. De benedenvensters zijn naar onderen toe vergrote kruiskozijnen in een vlakke, kalkstenen omlijsting, waaruit het kruis verwijderd werd. Op de bovenverdieping, gelijkaardig vergrote bolkozijnen, met verwijderde middenstijl.

De ten westen langsheen de straat toegevoegde, schoolgebouwen der ursulinen, uit de tweede helft van de 19de eeuw, zijn opgetrokken in eclectische stijl. Langgestrekt, bakstenen gebouw van drie verdiepingen op kelderverdieping, onder zadeldak (leien). Afwerking van hardsteen.

  • BOONEN M., Huisnamen te Maaseik, 1980, p. 94, 96.
  • BOONEN M. & DANIELS R., Een huis voor de Heer, Maaseik, 1998, p. 21-26.
  • DANIELS G.& SANGERS W., Maaseik. Architectuur en Historie, Maaseik, 1974.
  • DRIESEN W., Mathieu Christiaens, ingenieur-architect te Tongeren (1865-1934) , (Het Oude Land van Loon, 40, 1985, p. 62).
  • HEERE L., Het voormalige Minderbroedersklooster, thans Ursulinenklooster te Maaseik, Maaseik, 1965.
  • JANSSEN R. in: Maaseik. Ontstaan en groei van een grensstad, Antwerpen, 1994, p. 277.
  • KORTLEVEN L.M., De Minderbroeders te Maaseik, 1626-1797, (Franciscana, 7, 1952, p. 88-97).
  • SCHROE E., Inbeslagneming en verkoop van goederen in het Kanton Maaseik tijdens de Franse overheersing (1795-1814), Katholieke Universiteit te Leuven, Leuven, 1955.
  • S.N., Studiedag neogotiek in Noord-Limburg. Werkdocument 5/001. in Studiedag neogotiek in Noord-Limburg. Lommel, 1990.
  • van den BORN M.L., 150 jaar ursulinen te Maaseik 1837-1987, [Maaseik], [1992].

Bron: SCHLUSMANS F. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kantons Bree - Maaseik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Schlusmans F. 2005: Minderbroedersklooster en schoolgebouwen ursulinen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/86118 (geraadpleegd op ).