Klooster en kerk van de Minderbroeders, met inbegrip van de Patersdreef.
Op vraag van deken Jan De Mol vestigen de minderbroeders of Recolletten zich in 1624 in de stad. Aanvankelijk gebeurt dit op het "Gruythof", een domein tussen de Kortrijkstraat en de Nieuwstraat, geschonken door Willem van Richardot, graaf van Galmaarden en heer van "Tielt-ten-Hove". De tuin wordt uitgebreid na schenking van een aanpalende grond door Jan de Haene, heer van Hames in Kanegem.
In 1634 verhuizen de paters naar het ruimere "Poekhof" tussen de Kortrijkstraat en de Ieperstraat, dat gesloopt wordt en waar een nieuw klooster wordt opgericht. Het circa 1644 voltooide kloosterpand bestaat uit een overwelfde pandgang, kapel, refter, keuken, kapittelzaal, ziekenzaal en gastenkamer en wordt later nog uitgebreid met een brouwerij (1651). Tevens is er een ruime vierkante kloostertuin bij die een doorgang krijgt vanaf de Kortrijkstraat. Het kloostercomplex met de tuin wordt weergegeven op het kaartje gevoegd bij het eerste landboek van Tielt-binnen van 1635 en op de kopergravure opgenomen door Antoon Sanderus (1641-1644).
Het klooster wordt geplunderd in 1645 door Spaanse en in 1658 door Franse soldaten. In 1660 brandt de kapel grotendeels af.
In 1686 stichten de minderbroeders een Latijnse school of humaniora in een huis aan de Ieperstraat, waarvan de boomgaard paalt aan de westzijde van hun kloosterdomein. In 1688 wordt de school overgebracht naar het groot pand van "de Kluize" aan de Kortrijkstraat, de basis van het latere Sint-Jozefscollege waarvoor in 1720 een nieuw gebouw wordt opgetrokken (zie nummer 59).
Pas vanaf 1698 wordt op de plaats van de vroegere kapel de huidige sobere barokke kloosterkerk opgetrokken, die in 1707 in gebruik wordt genomen. De inwijding heeft plaats op 28 september 1710 door de Gentse bisschop Van der Noot. Het buitenportaal wordt in 1727 aangebouwd. De minderbroeders laten in 1704 hun kloostertuin door een gracht omringen, waarvoor ze van het gemeentebestuur toelating krijgen om water uit de Kortrijkstraatvijver te halen; in 1716 echter weer gedempt en door een lange tuinmuur vervangen.
De kerk en het kloosterpand in de begin 18de-eeuwse toestand worden weergegeven op een kaart van 1736. In 1757 verdwijnt één van de twee torentjes van de kerk. In 1774 wordt de brandspuit van de stad ondergebracht bij de ingang van het klooster. In 1776 wordt de toegangsdreef tot het klooster met linden afgeboord weergegeven op de kaart van Philip Jan Lemaieur van 1786.
In 1796 wordt een deel van de gebouwen in beslag genomen door Franse gendarmes. Het jaar erop wordt het klooster door de Franse overheid verkocht als staatseigendom; het klokje van de kerk wordt gestolen. Twee vooraanstaande burgers Pierre Delcambe en Karel De Roo kopen het domein als stromannen, zodat de kerk in 1802 als hulpparochiekerk onder aanroeping van de Heilige Antonius opnieuw in dienst kan worden genomen. Pas in 1835 wordt het klooster opnieuw volle eigendom van de kloostergemeenschap. Jacobus Vergauwen richt het in als noviciaatsgebouw waarbij zowel de bovenverdieping van de westelijke gang en de graanzolder als woonplaats worden gebruikt. In 1848 verlaten de minderbroeders het college dat definitief erkend wordt als bisschoppelijk college met bestuur in handen van priesters van het bisdom (zie nummer 59).
In 1864 wordt de dreef naar het kloosterdomein aan de straatzijde afgesloten met ijzeren hekkens voorzien van gaslantaarns (later verwijderd). In 1878 bouwen de novicen de eerste Lourdesgrot van het bisdom.
In de tweede helft van de 19de eeuw wordt het kloostercomplex uitgebreid met onder meer een bibliotheek, een wasplaats op de verdieping (1871), een grotere sacristie op de plaats van de oudere (1888) en een ruim noviciaatsgebouw waarvoor de brouwerij en de bijhorende vijver verdwijnen (1891).
Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog biedt het klooster onderdak aan vluchtelingen en stadsgenoten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt er een deel van het stadsarchief in ondergebracht en verblijven de zusters apostolinen in het noviciaatsgebouw om er het onderwijs te verzorgen.
In 1954 wordt aan het noviciaatsgebouw een kapel opgericht en in 1964 brengt men een binnenportaal aan in de kerk. In de jaren 1960-1970 worden de kerk en de kloostergebouwen gerestaureerd en gedeeltelijk aangepast door architect Albert Impe (Tielt). In het begin van de jaren 1970 worden de tuin en de toegangsdreef eigendom van het college en van het stads- en provinciebestuur. Na overbrenging van het Tieltse noviciaat naar Turnhout worden in 1971 de noviciaatsvleugel met de bibliotheek gesloopt en verdwijnt de moestuin voor de aanleg van de parking aan het Minderbroedersplein, palend aan het stadspark (zie Ieperstraat nummers 44-48). Op de voormalige kloostergronden worden nieuwe schoollokalen gebouwd voor het college.
In mei 2007 zullen de paters minderbroeders het klooster verlaten, waarna voor de gebouwen een nieuwe bestemming zal gezocht worden.
Kerk (1707) aan oostzijde en kloostergebouwen met pandgang en -hof (tweede helft 17de eeuw) aan westzijde, toegankelijk via de door lindebomen omzoomde toegangsdreef aangelegd in 1776 aan de westzijde van de Kortrijkstraat. Ten noordwesten paalt het complex aan de parking van het Minderbroedersplein.
Noord-zuid georiënteerde sobere barokkerk met opvallend buitenportaal in oostgevel; aan noordzijde, toegang tot het klooster. Eenbeukige kruiskerk van zes traveeën met klokkentorentje op overgang van doksaal naar schip, kort recht afgesloten transept van twee traveeën en veelzijdig afgesloten koorpartij. Ten zuidoosten, winterkapel; ten zuidwesten, 19de-eeuwse sacristie.
Kleurrijk materiaalgebruik van rode baksteenbouw met gebruik van natuursteen voor plint, witgeschilderd bij venster- en portaalomlijstingen en banden van lisenen. Witgeschilderde verankerde noordpuntgevel aansluitend bij het kloostercomplex. Leien zadel- (schip) en schilddak (transept, dakkapellen) en spits van achtzijdig klokkentorentje met rondbogige galmgaten onder overkragende houten kroonlijst. Oostlangsgevel geritmeerd door lisenen met grote muurankers waartussen segmentboogvensters voorzien van vlakke omlijstingen op oren. Ingewerkte natuurstenen gedenkstenen in de buitengevels van het koor.
Opvallend uitgewerkt buitenportaal (1727) in klassieke vormentaal, bepleisterd en geschilderd. Sokkelvormende hoge onderbouw; centraal deel met korfboognis tussen gekoppelde zuilen met Korintisch kapiteel onder architraaf; gelede kroonlijst op consoles met palmetmotief en bekronend driehoekig fronton onder overkragend zadeldak. Centraal in korfboognis, kleurrijk keramisch reliëf ter vervanging van oorspronkelijk schilderij met voorstelling van de stigmatisering van Sint-Franciscus. In onderbouw, tegels met opschrift "MIJN GOD EN MIJN AL". In oostgevel van buitenportaal, toegang tot kerk in geprofileerde rondboogomlijsting waarvan bovenlicht met decoratieve waaiervormige indeling; nieuwe deur.
Rechts ervan, toegang tot kloosterpand in vlak gepleisterde rondboogomlijsting met gelijkaardig ingedeeld bovenlicht; nieuwe deur. Erboven, embleem van Jesus Hominem Salvator - "J H S" - in oculus met vlakke omlijsting. Links ervan, kleine beglaasde rondbooggevelnis met beeldje van Sint-Franciscus.
Ten zuidwesten, sacristie van twee bouwlagen onder leien schilddak.
Interieur en aankleding gerestaureerd en deels aangepast in de jaren 1960 door architect Albert Impe (Tielt). Eenbeukige kerk met bepleisterde en witgeschilderde binnenafwerking en hoge houten lambrisering, afgedekt door kruisribgewelven. Wanden voorzien van segmentboogvensters met niet-figuratieve glasramen. IJzeren trekankers. Vernieuwde zwart-witte natuurstenen tegelvloer. Aan noordzijde, doksaal op brede korfboogoverspanning met gestuct gewelf waarin centraal stervormige bloem. Geajoureerde houten balustrade vervaardigd in 1868 door de Tieltse gebroeders François en Louis Debosschere met heiligenbeelden geplaatst in 1877.
Mobilair
Kloostercomplex in laatgotische stijl bestaande uit vier vleugels ten westen van de kerk met ingesloten pandgang en -hof, voorheen toegankelijk met overwelfde doorgang ten noorden van de kerk. Verankerde, (met uitzondering van westgevel) witgeschilderde baksteenbouw van twee bouwlagen onder leien zadeldaken met brede overkraging op consoles. Dakkapellen onder leien schild- of zadeldaken. Laadvenster onder overkragende bedaking in noordgevel. Muuropeningen met natuurstenen onderdorpels en afgeschuinde dagkanten. Begane grond met gekoppelde smalle spitsboogvensters in spitsboognis (noord- en zuidgevel), rechthoekige muuropeningen in korfboognis (westgevel); tweede bouwlaag met kleinere korfboogopeningen. Zuidgevel met onder meer twee vensters onder tudorboog waarboven drie smalle rondbooglichten met glasraam in segmentboognis. Noordpuntgevel met vlechtingen in top, rechthoekige muuropeningen waarboven segmentboogvensters (glas in lood) en luikje in top. Witgeschilderd schrijnwerk met (kleine) roedeverdeling.
Ten zuidwesten van de sacristie, bijgebouw verbonden door overbouwde gekoppelde doorgang.
In deels omhaagde tuin aan de westzijde, bakstenen kapelletje met puntgevel op schouderstukken en open rondboognis waarin heiligenbeeld.
Kloostergebouwen met gepleisterde en witgeschilderde wanden, overwelving door gedrukte stucgewelven met ribben en zwart-witte natuurstenen tegelvloeren.
Benedenpandgang verlicht door gekoppelde spitsboogvensters waarin kleine brandglasramen verwerkt zijn met taferelen uit het leven van Sint-Franciscus, wapenschilden van adellijke weldoeners van het klooster en van de kasselrij Kortrijk en een glasraam dat herinnert aan de brand van 1660, waarbij Judocus Van Brabant, een helper bij de bluswerken, sterft. Volgens sommige bronnen zijn de glasramen afkomstig uit de kloosterkapel die door brand verwoest wordt in 1660; volgens andere bronnen zijn ze afkomstig uit de huidige kerk. Overige aankleding met onder meer schilderijen, beelden en een in de muur ingewerkte gedenksteen voor Jacobus Vergauwen.
Aan de noordzijde van de pandgang is een tijdlang de grote kapittelzaal gelegen, sinds de jaren 1970 ingedeeld in spreekkamers. Aan de westzijde, oorspronkelijk kleine refter en kapittelzaal, opgesplitst in de jaren 1970 in vergaderzaal en refter met keuken en voorkeuken. Aan de zuidzijde, oorspronkelijk gasten- en provincieraadszaal, later in gebruik als kapittelzaal en heden recreatiezaal van de kloosterlingen, gedateerd "1644" en "RAM" (?) in centraal rosas van stucgewelf; aanpalende leeszaal met hoge houten boekenkasten. Vlak afgedekte bovenpandgang verlicht door telkens klein en groter venster gekoppeld per travee. In muur ingewerkte rondboognis waarin beeld van Onze-Lieve-Vrouw met Kind onder geschilderde banderol met opschrift: "ZOO GIJ UW MOEDERS BEELD ONTMOET,/ ZEG, KIND: MARIA, WEES GEGROET". Belendende vertrekken van onder meer kloostercellen, logeerkamers, voormalige ziekenzaal met altaar en bibliotheek met fraai driedelig glasraam met grisailleschilderingen in medaillons; erboven, geschilderde banderol met opschrift "SILENTIUM PERPETUUM". In het gesloten pandhof, beeldengroep van Sint-Franciscus op de Alvernaberg afkomstig uit het Gentse Capucienenklooster, geplaatst in 1886 tegen de hofmuur op de plaats van de vroegere poort tussen het klooster en het college.
Bron: CALLAERT G. & SANTY P. met medewerking van BOONE B., DEVOOGHT K. & MOEYKENS S. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Tielt, Deel I: Stad Tielt (straten A-R), Deel II: Stad Tielt (straten S-Z), Deelgemeenten Aarsele, Kanegem en Schuiferskapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL29, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Callaert, Gonda; Santy, Pieter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Callaert G. & Santy P. 2007: Klooster en kerk van de minderbroeders met toegangsdreef [online], https://id.erfgoed.net/teksten/86736 (geraadpleegd op ).
Korte beboomde toegangsdreef aan de westzijde van de Kortrijkstraat.
De korte haakse lindendreef wordt in 1776 aangelegd als toegang tot de paterskerk van 1707 en het 17de-eeuwse kloostercomplex; naar verluidt de oudste aangeplante bomenrij in Tielt. Vóór 1785 zijn er kruiswegstaties geplaatst in de dreef, later verwijderd. Voorheen staan links en rechts van de dreef aan de Kortrijkstraat kleine gebouwtjes opgesteld, respectievelijk een bergplaats voor een draagstoel en het "speijekot" met de in 1774 geplaatste brandspuit van de stad. In 1864 wordt de toegang tot de dreef aan de straatzijde afgesloten met ijzeren hekkens voorzien van gaslantaarns, in de 20ste eeuw verwijderd. In 1971 wordt de toegangsdreef eigendom van het stads- en provinciebestuur. In 2005 worden twee linden vervangen door nieuwe omwille van aantasting door schimmel. De dreef leidt heden tevens naar de parking aan het Minderbroedersplein, aangelegd op de plaats van de voormalige moestuin van het klooster, en naar het aanpalende stadspark (zie Ieperstraat nummers 44-48).
Gekasseide dreef omzoomd door gesnoeide linden in recenter aangelegde smalle grasperken.
Bron: CALLAERT G. & SANTY P. met medewerking van BOONE B., DEVOOGHT K. & MOEYKENS S. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Tielt, Deel I: Stad Tielt (straten A-R), Deel II: Stad Tielt (straten S-Z), Deelgemeenten Aarsele, Kanegem en Schuiferskapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL29, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Callaert, Gonda; Santy, Pieter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Callaert G. & Santy P. 2007: Klooster en kerk van de minderbroeders met toegangsdreef [online], https://id.erfgoed.net/teksten/393103 (geraadpleegd op ).
Klooster en kerk van de minderbroeders, met inbegrip van de Patersdreef.
Op vraag van deken Jan De Mol vestigen de minderbroeders of Recolletten zich in 1624 in de stad. Aanvankelijk gebeurt dit op het "Gruythof", een domein tussen de Kortrijkstraat en de Nieuwstraat, geschonken door Willem van Richardot, graaf van Galmaarden en heer van "Tielt-ten-Hove". De tuin wordt uitgebreid na schenking van een aanpalende grond door Jan de Haene, heer van Hames in Kanegem.
In 1634 verhuizen de paters naar het ruimere "Poekhof" tussen de Kortrijkstraat en de Ieperstraat, dat gesloopt wordt en waar een nieuw klooster wordt opgericht. Het circa 1644 voltooide kloosterpand bestaat uit een overwelfde pandgang, kapel, refter, keuken, kapittelzaal, ziekenzaal en gastenkamer en wordt later nog uitgebreid met een brouwerij (1651). Tevens is er een ruime vierkante kloostertuin bij die een doorgang krijgt vanaf de Kortrijkstraat. Het kloostercomplex met de tuin wordt weergegeven op het kaartje gevoegd bij het eerste landboek van Tielt-binnen van 1635 en op de kopergravure opgenomen door Antoon Sanderus (1641-1644).
Het klooster wordt geplunderd in 1645 door Spaanse en in 1658 door Franse soldaten. In 1660 brandt de kapel grotendeels af.
In 1686 stichten de minderbroeders een Latijnse school of humaniora in een huis aan de Ieperstraat, waarvan de boomgaard paalt aan de westzijde van hun kloosterdomein. In 1688 wordt de school overgebracht naar het groot pand van "de Kluize" aan de Kortrijkstraat, de basis van het latere Sint-Jozefscollege waarvoor in 1720 een nieuw gebouw wordt opgetrokken (zie nummer 59).
Pas vanaf 1698 wordt op de plaats van de vroegere kapel de huidige sobere barokke kloosterkerk opgetrokken, die in 1707 in gebruik wordt genomen. De inwijding heeft plaats op 28 september 1710 door de Gentse bisschop Van der Noot. Het buitenportaal wordt in 1727 aangebouwd. De minderbroeders laten in 1704 hun kloostertuin door een gracht omringen, waarvoor ze van het gemeentebestuur toelating krijgen om water uit de Kortrijkstraatvijver te halen; in 1716 echter weer gedempt en door een lange tuinmuur vervangen.
De kerk en het kloosterpand in de begin 18de-eeuwse toestand worden weergegeven op een kaart van 1736. In 1757 verdwijnt één van de twee torentjes van de kerk. In 1774 wordt de brandspuit van de stad ondergebracht bij de ingang van het klooster. In 1776 wordt de toegangsdreef tot het klooster met linden afgeboord weergegeven op de kaart van Philip Jan Lemaieur van 1786.
In 1796 wordt een deel van de gebouwen in beslag genomen door Franse gendarmes. Het jaar erop wordt het klooster door de Franse overheid verkocht als staatseigendom; het klokje van de kerk wordt gestolen. Twee vooraanstaande burgers Pierre Delcambe en Karel De Roo kopen het domein als stromannen, zodat de kerk in 1802 als hulpparochiekerk onder aanroeping van de Heilige Antonius opnieuw in dienst kan worden genomen. Pas in 1835 wordt het klooster opnieuw volle eigendom van de kloostergemeenschap. Jacobus Vergauwen richt het in als noviciaatsgebouw waarbij zowel de bovenverdieping van de westelijke gang en de graanzolder als woonplaats worden gebruikt. In 1848 verlaten de minderbroeders het college dat definitief erkend wordt als bisschoppelijk college met bestuur in handen van priesters van het bisdom (zie nummer 59).
In 1864 wordt de dreef naar het kloosterdomein aan de straatzijde afgesloten met ijzeren hekkens voorzien van gaslantaarns (later verwijderd). In 1878 bouwen de novicen de eerste Lourdesgrot van het bisdom.
In de tweede helft van de 19de eeuw wordt het kloostercomplex uitgebreid met onder meer een bibliotheek, een wasplaats op de verdieping (1871), een grotere sacristie op de plaats van de oudere (1888) en een ruim noviciaatsgebouw waarvoor de brouwerij en de bijhorende vijver verdwijnen (1891).
Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog biedt het klooster onderdak aan vluchtelingen en stadsgenoten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt er een deel van het stadsarchief in ondergebracht en verblijven de zusters apostolinen in het noviciaatsgebouw om er het onderwijs te verzorgen.
In 1954 wordt aan het noviciaatsgebouw een kapel opgericht en in 1964 brengt men een binnenportaal aan in de kerk. In de jaren 1960-1970 worden de kerk en de kloostergebouwen gerestaureerd en gedeeltelijk aangepast door architect Albert Impe (Tielt). In het begin van de jaren 1970 worden de tuin en de toegangsdreef eigendom van het college en van het stads- en provinciebestuur. Na overbrenging van het Tieltse noviciaat naar Turnhout worden in 1971 de noviciaatsvleugel met de bibliotheek gesloopt en verdwijnt de moestuin voor de aanleg van de parking aan het Minderbroedersplein, palend aan het stadspark (zie Ieperstraat nummers 44-48). Op de voormalige kloostergronden worden nieuwe schoollokalen gebouwd voor het college.
In mei 2007 zullen de paters minderbroeders het klooster verlaten, waarna voor de gebouwen een nieuwe bestemming zal gezocht worden.
Kerk (1707) aan oostzijde en kloostergebouwen met pandgang en -hof (tweede helft 17de eeuw) aan westzijde, toegankelijk via de door lindebomen omzoomde toegangsdreef aangelegd in 1776 aan de westzijde van de Kortrijkstraat. Ten noordwesten paalt het complex aan de parking van het minderbroedersplein.
Noord-zuid georiënteerde sobere barokkerk met opvallend buitenportaal in oostgevel; aan noordzijde, toegang tot het klooster. Eenbeukige kruiskerk van zes traveeën met klokkentorentje op overgang van doksaal naar schip, kort recht afgesloten transept van twee traveeën en veelzijdig afgesloten koorpartij. Ten zuidoosten, winterkapel; ten zuidwesten, 19de-eeuwse sacristie.
Kleurrijk materiaalgebruik van rode baksteenbouw met gebruik van natuursteen voor plint, witgeschilderd bij venster- en portaalomlijstingen en banden van lisenen. Witgeschilderde verankerde noordpuntgevel aansluitend bij het kloostercomplex. Leien zadel- (schip) en schilddak (transept, dakkapellen) en spits van achtzijdig klokkentorentje met rondbogige galmgaten onder overkragende houten kroonlijst. Oostlangsgevel geritmeerd door lisenen met grote muurankers waartussen segmentboogvensters voorzien van vlakke omlijstingen op oren. Ingewerkte natuurstenen gedenkstenen in de buitengevels van het koor.
Opvallend uitgewerkt buitenportaal (1727) in klassieke vormentaal, bepleisterd en geschilderd. Sokkelvormende hoge onderbouw; centraal deel met korfboognis tussen gekoppelde zuilen met Korintisch kapiteel onder architraaf; gelede kroonlijst op consoles met palmetmotief en bekronend driehoekig fronton onder overkragend zadeldak. Centraal in korfboognis, kleurrijk keramisch reliëf ter vervanging van oorspronkelijk schilderij met voorstelling van de stigmatisering van Sint-Franciscus. In onderbouw, tegels met opschrift "MIJN GOD EN MIJN AL". In oostgevel van buitenportaal, toegang tot kerk in geprofileerde rondboogomlijsting waarvan bovenlicht met decoratieve waaiervormige indeling; nieuwe deur.
Rechts ervan, toegang tot kloosterpand in vlak gepleisterde rondboogomlijsting met gelijkaardig ingedeeld bovenlicht; nieuwe deur. Erboven, embleem van Jesus Hominem Salvator - "J H S" - in oculus met vlakke omlijsting. Links ervan, kleine beglaasde rondbooggevelnis met beeldje van Sint-Franciscus.
Ten zuidwesten, sacristie van twee bouwlagen onder leien schilddak.
Interieur en aankleding gerestaureerd en deels aangepast in de jaren 1960 door architect Albert Impe (Tielt). Eenbeukige kerk met bepleisterde en witgeschilderde binnenafwerking en hoge houten lambrisering, afgedekt door kruisribgewelven. Wanden voorzien van segmentboogvensters met niet-figuratieve glasramen. IJzeren trekankers. Vernieuwde zwart-witte natuurstenen tegelvloer. Aan noordzijde, doksaal op brede korfboogoverspanning met gestuct gewelf waarin centraal stervormige bloem. Geajoureerde houten balustrade vervaardigd in 1868 door de Tieltse gebroeders François en Louis Debosschere met heiligenbeelden geplaatst in 1877.
Mobilair
Kloostercomplex in laatgotische stijl bestaande uit vier vleugels ten westen van de kerk met ingesloten pandgang en -hof, voorheen toegankelijk met overwelfde doorgang ten noorden van de kerk. Verankerde, (met uitzondering van westgevel) witgeschilderde baksteenbouw van twee bouwlagen onder leien zadeldaken met brede overkraging op consoles. Dakkapellen onder leien schild- of zadeldaken. Laadvenster onder overkragende bedaking in noordgevel. Muuropeningen met natuurstenen onderdorpels en afgeschuinde dagkanten. Begane grond met gekoppelde smalle spitsboogvensters in spitsboognis (noord- en zuidgevel), rechthoekige muuropeningen in korfboognis (westgevel); tweede bouwlaag met kleinere korfboogopeningen. Zuidgevel met onder meer twee vensters onder tudorboog waarboven drie smalle rondbooglichten met glasraam in segmentboognis. Noordpuntgevel met vlechtingen in top, rechthoekige muuropeningen waarboven segmentboogvensters (glas in lood) en luikje in top. Witgeschilderd schrijnwerk met (kleine) roedeverdeling.
Ten zuidwesten van de sacristie, bijgebouw verbonden door overbouwde gekoppelde doorgang.
In deels omhaagde tuin aan de westzijde, bakstenen kapelletje met puntgevel op schouderstukken en open rondboognis waarin heiligenbeeld.
Kloostergebouwen met gepleisterde en witgeschilderde wanden, overwelving door gedrukte stucgewelven met ribben en zwart-witte natuurstenen tegelvloeren.
Benedenpandgang verlicht door gekoppelde spitsboogvensters waarin kleine brandglasramen verwerkt zijn met taferelen uit het leven van Sint-Franciscus, wapenschilden van adellijke weldoeners van het klooster en van de kasselrij Kortrijk en een glasraam dat herinnert aan de brand van 1660, waarbij Judocus Van Brabant, een helper bij de bluswerken, sterft. Volgens sommige bronnen zijn de glasramen afkomstig uit de kloosterkapel die door brand verwoest wordt in 1660; volgens andere bronnen zijn ze afkomstig uit de huidige kerk. Overige aankleding met onder meer schilderijen, beelden en een in de muur ingewerkte gedenksteen voor Jacobus Vergauwen.
Aan de noordzijde van de pandgang is een tijdlang de grote kapittelzaal gelegen, sinds de jaren 1970 ingedeeld in spreekkamers. Aan de westzijde, oorspronkelijk kleine refter en kapittelzaal, opgesplitst in de jaren 1970 in vergaderzaal en refter met keuken en voorkeuken. Aan de zuidzijde, oorspronkelijk gasten- en provincieraadszaal, later in gebruik als kapittelzaal en heden recreatiezaal van de kloosterlingen, gedateerd "1644" en "RAM" (?) in centraal rosas van stucgewelf; aanpalende leeszaal met hoge houten boekenkasten. Vlak afgedekte bovenpandgang verlicht door telkens klein en groter venster gekoppeld per travee. In muur ingewerkte rondboognis waarin beeld van Onze-Lieve-Vrouw met Kind onder geschilderde banderol met opschrift: "ZOO GIJ UW MOEDERS BEELD ONTMOET,/ ZEG, KIND: MARIA, WEES GEGROET". Belendende vertrekken van onder meer kloostercellen, logeerkamers, voormalige ziekenzaal met altaar en bibliotheek met fraai driedelig glasraam met grisailleschilderingen in medaillons; erboven, geschilderde banderol met opschrift "SILENTIUM PERPETUUM". In het gesloten pandhof, beeldengroep van Sint-Franciscus op de Alvernaberg afkomstig uit het Gentse Capucienenklooster, geplaatst in 1886 tegen de hofmuur op de plaats van de vroegere poort tussen het klooster en het college.
De korte haakse lindendreef is naar verluidt de oudste aangeplante bomenrij in Tielt. Vóór 1785 zijn er kruiswegstaties geplaatst in de dreef, later verwijderd. Voorheen staan links en rechts van de dreef aan de Kortrijkstraat kleine gebouwtjes opgesteld, respectievelijk een bergplaats voor een draagstoel en het "speijekot" met de in 1774 geplaatste brandspuit van de stad. In 2005 worden twee linden vervangen door nieuwe omwille van aantasting door schimmel. De dreef leidt heden tevens naar de parking aan het Minderbroedersplein, aangelegd op de plaats van de voormalige moestuin van het klooster, en naar het aanpalende stadspark.
Gekasseide dreef omzoomd door gesnoeide linden in recenter aangelegde smalle grasperken.
Bron: CALLAERT G. & SANTY P. met medewerking van BOONE B., DEVOOGHT K. & MOEYKENS S. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Tielt, Deel I: Stad Tielt (straten A-R), Deel II: Stad Tielt (straten S-Z), Deelgemeenten Aarsele, Kanegem en Schuiferskapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL29, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Callaert, Gonda; Santy, Pieter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Callaert G. & Santy P. 2007: Klooster en kerk van de minderbroeders met toegangsdreef [online], https://id.erfgoed.net/teksten/393105 (geraadpleegd op ).