is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Jan Baptist met kerkhof
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Parochiekerk Sint-Jan Baptist
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Parochiekerk Sint-Jan Baptist: toren
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sint-Jan-Baptistkerk
Deze vaststelling was geldig van tot
De Sint-Jan-Baptistkerk is de parochiekerk van Stalhille, en is gelegen in het middelpunt van het grondgebied van de gemeente. De bakstenen kerk met mooie vieringtoren is in kern vroeggotisch, maar kende belangrijke heropbouwwerken in de 17de, 18de en 19de eeuw.
De kerk ligt centraal langs de Cathilleweg, de hoofdstraat door het dorp en is omringd door een rechthoekig kerkhof. Deels ommuurd en met leibomen afgezoomd kerkhof, met statige hekpijlers aan de hoofdtoegang langs de Cathilleweg. Fraai uitgevoerd ijzeren hek versierd met een uiltje. Ingewerkt in de zuidwestelijke kerkhofmuur, een herdenkingskapel voor de militaire slachtoffers en de weggevoerden uit de Eerste Wereldoorlog. Ondiepe kapel uit rode baksteen, bekroond met zadeldakvormige kroonlijst, op de top een kruis uit donkere bakstenen. In het midden een spitsbogige nis met witte natuurstenen gedenkplaat met bovenaan de wapenschilden van Stalhille en van Vlaanderen, waaronder de in reliëf uitgevoerde tekstplaat met de namen in alfabetische volgorde. Nis met ijzeren hekwerk afgeschermd. Bij de hoofdtoegang van het kerkhof, ten oosten van de kerk, bevinden zich de oudste en statigste grafmonumenten, met centraal een opvallend graf met Christus aan een houten kruis voor Pieter Van Huele en Helena Soetaert. Opvallend op dit kerkhof zijn de talrijke gietijzeren kruisen die zich tussen de 19de- en 20ste-eeuwse zerken bevinden.
De parochie van Stalhille is in 1249 gesticht met een charter van de bisschop van Doornik, Walter de Marvis, waarna men onmiddellijk begon met de bouw van een eigen parochiekerk. Het betrof een bakstenen basilicaal opgebouwde kerk in gotische stijl, met vieringtoren. Tot dan toe behoorde Stalhille tot de parochie van Jabbeke, waarvan Stalhille door de Ieperleet (tracé van het latere kanaal Brugge-Oostende) was afgesneden. Steeds terugkerende overstromingen bemoeilijkten de oversteek, tot de bisschop met de overstromingen van 1240 gehoor gaf aan de klachten van de inwoners van Stalhille, en de bouw van een eigen parochiekerk mogelijk maakte, onafhankelijk van Jabbeke. In 1551 wordt een herstel van de toren geregistreerd in de archieven; in 1567 wordt de torennaald afgebroken en vervangen door een nieuwe. Eind 16de en begin 17de eeuw wordt de kerk tijdens de godsdienstoorlogen zwaar beschadigd. De bevolking valt terug op circa tweehonderd parochianen, van 1583 tot 1609 is de parochie onbediend. Gedurende de 17de eeuw wordt aanhoudend gewerkt aan de kerk, om die in ere te herstellen. Onder Jan Baptiste De Greve, een minderbroeder die vele jaren nooddienst deed op de parochie, begint het herstel van de kerk, van 1610 tot 1614. De volgende pastoor gaat verder met het herstel, tot 1617, met onder meer de aankoop van een klok. In 1620 kan de kerk opnieuw worden gewijd; dit gebeurt op 8 juni door bisschop Antonius Triest. Circa 1631-1633 wordt de noordelijke zijkapel gebouwd (Onze-Lieve-Vrouwekoor) en wordt de topgevel van de kruiskapel vernieuwd. In 1642-1643 wordt de stenen torennaald gebouwd naar ontwerp van Michiel Dewachtere en uitgevoerd door aannemer Jeronimus Stalpaert. De spits rust op een nieuw 'tafelment' of hoofdgestel van de toren uitgevoerd door aannemer Simoen Soettaert naar ontwerp van Guillaume Bonnevalle. De kerk wordt ingericht met nieuwe schilderijen en meubilair. Wegens een blikseminslag in 1661 op toren en kerk, wordt beslist de stenen torenspits af te breken. In 1670-1677 worden de voorkerk en midden- en zijbeuken afgebroken. In 1685 wordt de torenspits gesloopt door aannemer Jan De Smit (Brugge). Er volgen opnieuw zware oorlogsjaren, tegen Frankrijk. In 1696 wordt de toren afgedekt; in 1698 wordt de gebarsten klok hergoten. Pas in de 19de eeuw volgen nieuwe grote herstellingswerken aan de kerk, met het geld dat de kerkfabriek had gekregen bij de onteigening van hun gronden voor de aanleg van de spoorlijn Brugge-Oostende (ten zuiden van het grondgebied van Stalhille). In 1829-1830, bouw van de doopkapel aan de ingang van de zuidelijke kruisbeuk. In 1839-1840 volgen herstellingswerken aan de toren en het plafonneren van de kerk. Dit gebeurt eveneens met geld van de onteigeningen van grond voor de aanleg van de spoorweg circa 1837. In 1850 wordt een nieuwe klok gegoten, die na het barsten in 1906 wordt vervangen door een nieuwe klok uit het atelier van A. Cansard Tellin uit Luxemburg. Deze wordt in beslag genomen door het Duitse leger in 1942, en in 1952 vervangen door drie nieuwe klokken. In 1862 krijgt de oostingang van het kerkhof een nieuw ijzeren hek, gemaakt door Declerck-Bourguinon uit Brugge. In 1885 laat pastoor Dewulf door architect Antoine Verbeke (Brugge) een plan opmaken voor de vergroting van de kerk om te voldoen aan het sterk gestegen inwonersaantal van Stalhille, met een historisch maximum van meer dan duizend parochianen. Er wordt een sacristie gebouwd ten zuiden van het hoofdkoor en tegen de oude viering wordt een nieuw eenbeukig schip opgetrokken. Deze werken werden goedgekeurd door de Koninklijke Commissie voor Monumenten en werden uitgevoerd door aannemer E. Sabbe (Brugge). In 1931-1932 kreeg de sinds lang afgeknotte toren eindelijk een nieuwe torenspits naar ontwerp van architect Jozef Viérin (Brugge): de toren kreeg een nieuwe borstwering en een andere spits; de galmgaten werden heropgebouwd naar het model dat nog op de zuidwestkant was bewaard. Aansluitend werden de transeptvensters gerestaureerd en bouwde men een nieuwe koorkapel ten zuiden van het hoofdkoor, waarvoor de 19de-eeuwse sacristie en doopkapel werden afgebroken. In 1986 leidt architect F. Lanszweert (Aartrijke) herstellingswerken aan daken en goten; uitvoering door aannemer Desodt (Ieper). In 1986-1987 wordt de torenspits gestabiliseerd.
Licht naar het noordoosten georiënteerde kerk met een complex grondplan, ontstaan door de talrijke wijzigingen die aan het oorspronkelijke vroeggotische kerkgebouw werden aangebracht. Kruisvormige plattegrond bestaande uit een naar verhouding kleine, eenbeukige benedenkerk, een transept met vieringtoren en drie vlak afgesloten koren waarvan het middenkoor dieper is. Het gebouw bewaarde van zijn vroeggotische aanleg (circa 1250) een gedeelte van de toren, het transept en de oostmuur van het middenkoor. In 1633 uitgebreid met een noordelijke zijkapel in laatgotische stijl. Een neogotische schip en sacristie uit 1886-1887 en een zuidelijke kapel (zijkoor) en torenspits van 1931-1932.
De vieringtoren bestaat uit drie zichtbare geledingen op een torenvoet met een vierkant grondplan. Het vierkante grondplan van de torenvoet meet binnenwerks 6,60 m zijde. Ter hoogte van het dak wordt het vierkant grondplan herleid tot een achtkant door middel van trompen: de versneden zijden van de eerste geleding boven het dak zijn op de hoeken afgedekt met halve piramiden. In de vier andere zijden zit een klein rondboogvenster. Een bakstenen waterlijst sluit dit gedeelte van de toren af. De volgende geleding heeft op elke zijde een gekoppelde spitsbogige blindnis, in het boogveld een drielobtracering. Het lichtere baksteenmetselwerk van de bovenste geleding laat een latere heropbouw aflezen. Zeven van de acht grote spitsbogige galmgaten werden in 1931-1932 gereconstrueerd naar het originele exemplaar dat op de zuidwestkant is bewaard. De bovenste geleding wordt afgesloten door een borstwering met een boog- en tandfries en afgedekt door de leien achtzijdige torenspits.
Neogotisch eenbeukig schip van twee traveeën in regelmatig bruin metselwerk onder leien schilddak, gebouwd in 1885-1887. Eenvoudige westelijke puntgevel met schouderstukken, doorbroken door onversierd spitsboogportaal waarboven een ruim spitsboogvenster met neogotische tracering. Versneden en verjongende hoeksteunberen; traveeën in de langsgevels gescheiden door steunberen en met een groot spitsboograam met neogotische tracering verlicht.
Het vroeggotische transept is nagenoeg ongewijzigd bewaard; rood baksteenmetselwerk onder leien zadeldaken. Elke transeptarm telt één travee en heeft binnenwerks een lengte van 6,30 m. De zuidelijke transeptarm heeft ten zuiden een tuitgevel met schouderstukken, door hoeksteunberen gestut. De gevel is door kordons in drie horizontale geledingen verdeeld. De onderste bevat een lage rondboogdeur en bevat drie ingemetselde hardstenen grafstenen. De tweede geleding bevat gekoppelde spitsbogige lancetvensters, een realisatie van de restauratiefase van 1931-1932. Er zat toen een groot laatgotisch venster in de gevel. De rechtstanden waren voorzien van een driekwartzuiltje van baksteen, een overblijfsel van het vermoedelijk oorspronkelijke tweelicht. Dit tweelicht werd gereconstrueerd met integratie van de driekwartzuiltjes. In de geveltop, drie blindnissen: een centrale spitsbogige met gotische tracering, geflankeerd door blindnissen met een drielobbige afsluiting. De vrije, oostelijke langsgevel bevat een drievoudig omlijst spitsboogvenster met gotische bakstenen tracering, met links daarvan duidelijke sporen van vroegere doorgangen. Het zijn sporen van rondboogdoorgangen van circa drie meter breed, die de oorspronkelijke zijbeuk van het schip met het transept verbond. Op deze muur zijn nog de moefen te zien van de vroegere dakhelling van de zuidelijke zijbeuk. De gevel is afgelijnd met een muizentandfries. De noordtranseptarm is eveneens één travee lang. De tuitgevel is gelijkaardig opgebouwd als de zuidelijke tegenhanger, met hoeksteunberen, kordons en een tweelicht van spitsbogige lancetvensters. De lage rondboogdeur met ontlastingsboog in moefen is hier dichtgemetseld, er zijn geen blindnissen in de vlak herstelde geveltop. Op de westelijke langsmuur eveneens sporen van een brede rondboogdoorgang naar de afgebroken zijbeuk en een aflijnende fries. Centraal een verjongende steunbeer en een ronde oculus.
Koor gericht naar het noordoosten, bestaande uit een hoogkoor van twee traveeën tegen de vieringtoren, en twee ongeveer even hoge, maar smallere en iets kortere zijkoren. Elk koor is vlak afgesloten en gevat onder een apart leien zadeldak. De oostelijke tuitgevels zijn op de onderste geleding voorzien van ingemetselde grafstenen.
De oostelijke tuitgevel van het hoofdkoor is doorbroken door het authentieke 13de-eeuwse drielicht en dito oculus; de muur zelf werd op verschillende plaatsen gereconstrueerd. In de rechtstanden van de vensters, driekwartzuiltjes met natuurstenen kapitelen. Op elke hoek haaks op elkaar geplaatste verjongende en versneden steunberen. Zuidelijk zijkoor van twee traveeën, gebouwd in 1931-1932. Oostelijke tuitgevel met overhoekse hoeksteunbeer; kordonlijsten en een groot gotisch spitsboogvenster met bakstenen tracering. Gelijkaardige vensters en de traveeën van de langsgevel, gescheiden door een steunbeer. Noordelijk zijkoor van circa 1631-1633 met een niet onderverdeelde tuitgevel waarin een hoog geplaatst spitsboogvenster met gotische traceringen; rechte hoeksteunbeer; langsgevel op dezelfde manier uitgewerkt als de langsgevel van het zuidkoor.
Verbonden met het noordkoor, de 20ste-eeuwse sacristie, in oranje baksteen, onder leien zadeldak tussen aandaken. Rechthoekige vensters met natuurstenen kruiskozijnen.
Interieur. Door het kleine, smalle schip wordt het interieur van de kerk gekenmerkt door een aparte, moeilijk afleesbare ruimtewerking. Het schip is afgedekt met een groot tongewelf dat samen met de vlakke wanden gestuct is. Doksaal met orgel ten westen, zwarte vloer in Basèclesteen. Viering met vierkant grondplan, overwelfd door een graatgewelf, gestuct en met hardstenen ribben. Spitsboogdoorgangen naar hoofdkoor, transeptarmen en schip; bakstenen muren de torenbasis witgeschilderd. Transeptarmen met vlak houten plafond afgedekt, traptoren in zuidelijke arm. Vloer van transept en koor in Basècle, met talrijke marmeren ingemetselde grafstenen van 16de- en 17de-eeuwse pastoors van de parochie.
Spitsbogige scheibogen, in hoofd- en noordkoor rustend op ronde pilasters, scheiden het transept van het driebeukige hallenkoor van twee traveeën. De koren zijn van elkaar gescheiden door spitsboogarcades op natuurstenen zuilen met eenvoudige kapitelen en achtzijdige basis. Koren overwelfd met houten spitstongewelf.
Mobilair. Prachtig historisch orgel gemaakt door Jacob van Eynde (Ieper) in 1715-1716. Wellicht afkomstig van het klooster van de dominicanessen (Engelendale) uit Brugge. Drie gebrandschilderde ramen in het hoogkoor gedateerd en gesigneerd 1907, Dobbelaere. Vier gebrandschilderde ramen in de westbeuk geplaatst in 1945-1955. Eiken biechtstoelen uit 18de en 19de eeuw. De 18de-eeuwse biechtstoelen zijn versierd met verfijnd classicistisch beeldhouwwerk. 18de-eeuwse eiken communiebank met eenvoudige classicistische ornamentiek. Preekstoel die in 1632 werd vervaardigd (jaartal in klankbord). Versierd met renaissanceornamenten. Interessante schilderijencollectie. 17de-eeuws schilderij uit de school van Francken "Vlucht naar Egypte". 17de-eeuws doek van J. Gilson, "Onze-Lieve-Vrouw-ter-Hemelopneming". Schilderij van Jan Maes uit 1663, tafereel heiligen die Maria met kind vereren. "Prediking van Johannes de Doper in de woestijn", aangekocht bij kunstschilder Louis Beyaert (Brugge) in 1861 en vermoedelijk uitgevoerd door (de school van) Jacob van Yper. 18de-eeuwse doopvont in hardsteen met een houten deksel. Neogotische altaren, beelden (onder meer Mariabeeld van Cesar Dejonghe uit 1870) en kruisweg (1903).
Bron: HOOFT E. met medewerking van BOONE B., CALLAERT G., DE BODT V. & SANTY P. 2008: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Jabbeke, Deelgemeenten Snellegem, Stalhille, Varsenare en Zerkegem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL35, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Op basis van de kenmerken van het baksteenmetselwerk (baksteenformaten, tienlagenmaten, metselverband) dateren het transept, de kruising en de toren van de kerk uit de periode 1260-1300. De eerste bakstenen kerk van Stalhille werd dus niet onmiddellijk na de parochiestichting in 1249 gebouwd, maar enige tijd erna. De tweede geleding van de toren werd blijkens de afmetingen van de bakstenen wellicht toegevoegd in het eerste kwart van de 14de eeuw.
Is deel van
Cathilleweg
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Jan Baptist met kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/88800 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.