Voormalig neerhof van het "Goed te Dierdonck" (zie nummer 85), ook gekend als het "Goed ten Dale", historische hoeve in renovatie.
Historiek
Deze hoeve is in oorsprong het neerhof van de heerlijkheid "Dierdonck", met oudste vermeldingen in 1344 en 1381. Enkele gekende 16de-eeuwse eigenaars van deze hofstede zijn Jan de Beer, heer van Meulebeke (1539), de heer van Moen (1590) en Jacques Rosebeke, schepen van Zwevezele (1598).
Op een kaart bij het landboek van 1654-1656 wordt aan de noordzijde van de "dreve van tgoet te Dierdonck" die doorheen de Dierdonckkouter loopt, het achterliggende neerhof met drie gebouwen ten noordoosten van het omwalde opperhof weergegeven, dan eigendom van de heer van Marchove die de hoeve aan Jan de Clerck verpacht.
Een akte uit 1700 maakt melding van twee hofsteden, waarvan de ene, het opperhof, "moten en wallen" omvat, en de andere, het neerhof, ten noorden ervan gelegen is.
De door bomen omzoomde dreef, de hoeve en het neerhof worden zowel op de Ferrariskaart (1770-1778), verkeerdelijk aangeduid als "Cse te Bosterhout", weergegeven als op een kaart in het leenboek van het leenhof Bosterhout van 1785, vermeld als het "foncier van Dierdonck" met neerhof.
Op het primitief kadasterplan (circa 1830) wordt het voormalige neerhof weergegeven met woonhuis ten noorden, groot L-vormig gebouw ten zuidoosten en twee kleinere bijgebouwen ten westen van het erf. De toenmalige eigenaar van beide hoeves is gravin de Croix de Dadizele.
In 1869 laat Eduard de Montmorency-Luxembourg-Decroix de Dadizele uit Parijs het woonhuis met een uitbouw achteraan vergroten. In 1887 laat zijn weduwe Anna twee bijgebouwen aan de west- en zuidwestzijde van het erf oprichten.
Naar verluidt wordt in het eerste kwart van de 20ste eeuw het woonhuis in gelijkaardige bouwtrant aangepast als dat van nr. 85.
In 1942 bouwt men in de noordoostelijke hoek een kleine tabaksast.
In de tweede helft van de 20ste eeuw kent de hoeve nog enkele aanpassingen, onder meer afbraak van de uitbouw aan het woonhuis en van de tabaksast, uitbreiding van de bestaande bijgebouwen en bouw van een kippenhok aan de noordzijde.
Beschrijving
Erf met kasseibestrating, losse verharding, grasperk en treurwilg, omgeven door haag en witgeschilderde, geajoureerde, betonnen afsluiting. Losstaande, verankerde, bakstenen bestanddelen onder zadeldaken (mechanische pannen; schuur met Vlaamse pannen). Ten noorden van het erf, éénlagig woonhuis van zeven traveeën met aflijnende tandfries; overhoekse muizentandfries boven venstertraveeën. Deurtravee met laaddeur waarboven oculus met zwartbakstenen omlijsting in top, onder haaks zadeldakje met geschoorde overkraging. Natuurstenen onderdorpels. Rechthoekige muuropeningen onder strek; nieuw schrijnwerk (schuiframen); nieuwe openingen in oostzijgevel. Houten deur met gekleurde glas-in-loodinvulling in segmentbogig bovenlicht. Naast de deur, natuurstenen gevelsteen met inscriptie "HOEVE DIERENDONCK". Nieuw betegelde stoep. Achterliggende Lourdesgrot.
Grotendeels gerenoveerde, 19de- en 20ste-eeuwse bijgebouwen met onder meer nieuw gecementeerde plint, ingewerkte natuurstenen recuperatiestenen, laaddeuren, nieuwe (schuif)poorten en recentere aanbouwen; schuur met dakoverstek op kardoezen, gedicht uilengat in zuidzijgevel en asemgaten; stal met muuropeningen onder betonnen lateien.
- Kadasterarchief West-Vlaanderen, 207 : Mutatieschetsen, Meulebeke, Afdeling 1, 1878/23, 1887/6, 1942/12, 1960/13, 1971/21, 1972/17.
- Kadasterarchief West-Vlaanderen, 212 : Kadastrale legger, Meulebeke, Afdeling 1, artikels 134, 1981, 2910.
- Rijksarchief Kortrijk, Aanwinsten VI, nr. 2794 : Leenboek van het Leenhof Bosterhout, Heerlijkheid ten Ackeren, 1785.
- DE FLOU K., Woordenboek der toponymie van Westelyk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guînes en Boulogne en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, deel III, Brugge, 1923, kolom 246-248.
- GERMONPREZ R., Het boek van Meulebeke, Meulebeke, 1982, p. 33.
- MAES F., Toponymie van Meulebeke t.e.m. 1700, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 1998-1999, p. 114-115.