is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Rijksopvoedingsgesticht en Penitentiair Landbouwcentrum
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Rijksopvoedingsgesticht en Penitentiair Landbouwcentrum: gebouwen
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Rijksopvoedingsgesticht: hoofdgebouw
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Rijksopvoedingsgesticht en omgeving
Deze vaststelling is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Rijksopvoedingsgesticht en omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Sint-Pietersveld
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Groot complex gelegen op het Sint-Pietersveld
Deze vaststelling was geldig van tot
Groot complex gelegen op het Sint-Pietersveld van de Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand leefgroep "De Zande", voorheen het Rijksopvoedingsgesticht (nummers 130-132), het Penitentiair Landbouwcentrum (nummer 128) en bezoekerscentrum (nummer 134). Oorspronkelijk in 1836 opgericht als suikerfabriek.
De gebouwen ontstaan op de gronden van het zogenaamde Bulskampveld (zie Beernem) waartoe ook het Sint-Pietersveld (op grondgebied Ruiselede) behoort, een zandige, driehoekige strook grond tussen Wingene en Aalter. In het verslag van de rondreis van bisschop Walter de Marvis in 1242 reeds vermeld als "wastina Sancti Petri". De gronden, eigendom van de Sint-Pietersabdij van Gent sinds 1221, blijven tot het eind van de 18de eeuw als één van de laatste in West-Vlaanderen bewaard als veldgebied of wastina.
Op de Ferrariskaart (1770-1778) staat het Sint-Pietersveld hoofdzakelijk als heidegebied aangeduid. De enige bebouwing (op de plaats van het huidige complex) bestaat dan uit een hoeve, in 1770 opgericht in opdracht van de abdij als aanzet tot ontginning van het heidegebied. Deze hoeve is afgebeeld op een ongedateerde figuratieve kaart (vermoedelijk einde 18de eeuw) van het Sint-Pietersveld, waarop ook de perceleringsdreven van de ontginning aangeduid zijn. Bij de hoeve heeft aan de Bruggesteenweg een korenwindmolen gestaan die op de Vandermaelenkaart (circa 1850) al niet meer te zien is.
De gronden worden door de Franse Republiek als zwart goed aangeslagen en in 1800 verkocht aan Lambert Malfait. In 1834 is ongeveer 16 ha van het heidegebied in cultuur gebracht. Bij de opmaak van het primitief kadasterplan (circa 1830) is de drevenstructuur in het Sint-Pietersveld al aangelegd. Hierdoor ontstaat een soort dambordpatroon met min of meer vierkante percelen. De bebouwing beperkt zich dan nog tot enkele kleinere hoeves. In 1835 wordt Jan Perneel, een advocaat uit Brugge, de nieuwe eigenaar van het Sint-Pietersveld.
In het jonge koninkrijk België heerst een gunstig klimaat voor nieuwe ondernemingen. In 1835 richt een aantal industriëlen de "Société Nationale pour entreprises industrielles et commerciales" op. Daaruit ontstaat in 1836 de dochtermaatschappij "Société de Bruges pour la Fabrication du Sucre de Betteraves" opgericht door de Engelsman William Chantrell (1801-1857), gevestigd in Brugge, Langerei nummer 31.
De inplanting van de suikerfabriek wordt voorzien in Ruiselede. Het gehele productieproces, van teelt tot verwerking van de suikerbieten, met alle nevenactiviteiten, zou ter plaatse worden uitgevoerd. Advocaat Perneel, eigenaar van het Sint-Pietersveld, verschaft als één van de drie beheerders de nodige gronden met een oppervlakte van ruim 127 ha, William Chantrell is zaakvoerder. Het fabrieksgebouw dateert vermoedelijk van 1836 en staat voor het eerst weergegeven op het kadasterplan van 1838.
De fabriek is een prestigieus project, onder meer gezien de aankoop van een hoogdrukstoommachine, acht hydraulische persen en zes grote stookketels en wordt in 1837 geprezen als bijzonder modern. Uit vergelijking met gelijktijdige nijverheidsgebouwen blijkt dat de raffinaderij volledig aansluit bij de toenmalige grootschalige en monumentale fabrieksarchitectuur. Deze is dikwijls opgetrokken in een neoclassicistische stijl in ongepleisterde baksteen en met typerend centraal driehoekig fronton.
Door gebrek aan kennis van zaken in verband met teelt en verwerking van suikerbieten gaan meerdere suikerfabrieken over kop. Ook te Ruiselede kan men het project niet waarmaken, onder andere de magere zandgrond blijkt niet geschikt voor de suikerbietenteelt.
Al in 1839 treedt William Chantrell op als vereffenaar van de maatschappij en sluit de fabriek node haar deuren. De "Société Nationale pour entreprises industrielles et commerciales" neemt fabriek en grond over en verkoopt die in 1848 aan de Belgische staat. In 1857 staat in de Franse krant "Nouvelles Annales de la Construction" een lithografie afgedrukt van de gebouwen (toen al in gebruik als school) met weergave van het uitzicht in de beginfase.
Door de diepe economische crisis die Vlaanderen halverwege de 19de eeuw treft, beslist de overheid (K.B. van 8 maart 1849) een tweetal hervormingsscholen op te richten te Ruiselede voor de opvang van criminele en verwaarloosde kinderen. Hierbij zou een duidelijke scheiding tussen jongens en meisjes en jonge kinderen gehandhaafd worden De scholen kaderen in een grote internationale beweging waarbij in Europa meerdere heropvoedingstehuizen ontstaan. De "Ecole de réforme de Ruysselede" neemt in België het voortouw. Belangrijke inspirator is Edouard Ducpétiaux, algemeen inspecteur van gevangenissen en weldadigheidsinstellingen.
Uiteindelijk worden de scholen opgericht voor 500 jongens in de voormalige suikerfabriek en voor 400 meisjes in Beernem. Als essentieel onderdeel van het lespakket leert men via het werk op het land in eigen onderhoud te voorzien. Reeds van bij het begin in 1849 wordt gestart met het bewerken van de akkers.
De gebouwen worden met een minimum aan middelen en in korte tijd heringericht voor de nieuwe functie. De ontwerper is de Brusselse architect Joseph-Jonas Dumont, die ook de verbouwing van het Pandreitje, de gevangenis in Brugge, onder zijn hoede neemt en deskundige wordt van meerdere gevangenissen in België. In 1849 is het landbouwcentrum met binnenkapel gebruiksklaar. In 1852 nemen de werken voor de meisjesschool in Beernem een aanvang. Gemiddeld verblijven de kinderen of kolonisten er ongeveer drie jaar. Het onderwijzend personeel bestaat hoofdzakelijk uit ex-militairen.
Uit een grondplan op een kadasterkaart van 1838 kan worden afgeleid dat het hoofdgebouw oorspronkelijk bestond uit vier aaneengesloten vleugels op een rechthoekig grondplan. Vooraan ligt een binnenplein van de straat afgescheiden door gebouwen op L-vormige plattegrond en met centrale inkom. Rechts van het geheel ligt een bijgebouw, eveneens op L-vormige plattegrond. Een kadasterplan van 1865 toont het resultaat van verbouwing en uitbreiding. De L-vormige straatvleugels zijn voor- en achteraan uitgebreid en vormen nu een aangesloten geheel met het hoofdgebouw. De voorste vleugel van deze heeft een smaller volume en heeft wellicht tijdens de verbouwingen de meeste aanpassingen gekend. De bijgebouwen rechts blijven behouden en worden uitgebreid tot een groot landbouwcentrum.
Een plattegrond van 1851 ontvouwt de volgende situatie. De gebouwen omsluiten twee binnenpleinen. Aan de straatkant ligt het ereplein met centraal een vijver met fontein. In de zijvleugels zijn de directeur, hoofdonderwijzer, aalmoezenier en ander personeel gehuisvest. In de hoofdvleugel bevindt zich de grote eetzaal voor de kinderen en een kleinere voor het personeel met ernaast een administratieve ruimte en twee klaslokalen. Op de verdieping bevinden zich vier slaapzalen (124 bedden) met elk een opzichterskamer. In de rechtervleugel zijn keuken, bakkerij, voorraadkamer, magazijnen en stoommachine ondergebracht, in de linkervleugel de bediendekeuken, overdekt zwembad en badplaats. Op de verdieping wonen de ziekenzusters naast de infirmerie (twee zalen en enkele cellen) en apotheek. Achter het hoofdgebouw liggen het oefenplein en de speelplaats, omgeven door werkplaatsen, een vijftiental cellen en een kapel in de rechtervleugel. De boerderij bestaat uit een woonhuis voor de landbouwoverste, opzichters en werklieden. De bijgebouwen herbergen een melkerij, stallen, kippenhok, slachthuis, wagenschuur, gaarkeukens en stapelzolders. De officiële opening wordt op 30 juni 1851 bijgewoond door de gouverneur van West-Vlaanderen en de bisschop van Brugge. In 1853 wordt de tweede school voor meisjes in Beernem (nu psychiatrische instelling) geopend, beide scholen worden door dezelfde directeur beheerd.
In 1854 wordt op het kruispunt met de Maria-Aalterstraat een kerkhof met Calvarie aangelegd. In 1855-1856 oprichten van een matrozenschool op grondgebied Wingene. Op die manier vinden sommigen werk als matroos op de lange omvaart. Ten behoeve van bezoekers die in de beginperiode belangstelling tonen voor dit project wordt aan de instelling in Ruiselede in 1855 een hotelletje toegevoegd. In 1856 installeren van een brouwerij achter het hotel, thans verdwenen. In 1858 uitbreiden van de boerderij met een derde binnenplaats waarrond stallingen en stapelruimte voor brandstof en landbouwmateriaal. Tussen 1858 en 1998 zorgen de zusters van liefde uit Roeselare voor de ziekenzorg.
In 1860 is de bestaande kapel te klein en wordt ze vervangen door een grotere kapel in neogotische stijl, centraal in de achterste vleugel ingeplant. De ruime kapel met plaats voor 300 mensen is gewijd aan Sint-Vincentius à Paulo.
De school is vooruitstrevend in het gebruik van nieuwe technische mogelijkheden. Eerst wordt in 1861 centrale verwarming en een overdekt, verwarmd zwembad geïnstalleerd. In 1871 schakelt men van petroleum- over naar gasverlichting. In 1885 tot na 1900 kan de school door middel van een elektriciteitscentrale (met stoommachine) onder andere de speelplaatsen verlichten. In het laatste kwart van de 19de eeuw hebben de scholen van Ruiselede en Beernem een telegraafverbinding.
De naam verandert eerst in 1881 in "Landbouwschool". Door de wet Lejeune van 1890 worden strafinrichtingen voor jeugdige misdadigers en hervormingsscholen samengevoegd en krijgen nu de naam "Rijksweldadigheidsschool". De bevolking in de matrozenschool op Wingene loopt snel achteruit. De weinige leerlingen vinden in Ruiselede in 1891 onderdak in een aparte afdeling. De jonge kinderen van vier tot elf jaar verhuizen vanuit Ruiselede naar het vrijgekomen gebouw in Wingene.
In de 20ste eeuw wordt de school verder uitgebreid. Het kleine achthoekige gebouwtje achter de kapel, wellicht een rosmolen, staat er volgens kadastergegevens al in 1907. Op grondgebied Wingene laat de school tussen 1881 en 1909 een dertigtal woningen (lage tweewoonsten) voor surveillanten en onderwijzers, en een kleuter- en meisjesschool (circa 1890) bouwen. Tussen 1900 en 1918 volgt de bouw van een twaalftal grotere woningen in een Engelse cottagestijl voor de bestuurders en het hogere personeel (zie Wingene).
Naast de opleiding in landbouwtechnieken worden nu ook meer ambachten aangeleerd en is een uitbreiding noodzakelijk. In 1910 oprichten van drie grote ateliers.
Wellicht onder impuls van de nieuwe wet van 1912 op de jeugdbescherming komt er in 1914 een nieuwe woonvleugel voor het huisvesten van drie leefgroepen.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog laat de directeur in 1917 de drie scholen ontruimen, Duitse troepen nemen er hun intrek. De kapel wordt gedegradeerd tot bommenopslagplaats voor het nabijgelegen vliegveld. Geallieerde granaten vernielen de oostvleugel met cellenkwartieren.
Door de wet van 1921 verandert de naam in "Rijksheropvoedingsgesticht", dit in het kader van nieuwe inzichten waarbij naast delinquente jongeren ook probleemjongeren worden opgevangen. De strakke discipline maakt plaats voor een meer pedagogische aanpak, de leerlingen worden niet langer begeleid door surveillanten maar door 'opvoeders'. Het bestraffende aspect valt weg, Ruiselede wordt een open instelling waar iedereen welkom is. Meerdere opleidingen zijn mogelijk, naast de traditionele ambachten kan men ook kiezen voor banketbakken, decoratie, technisch tekenen. De school in Beernem wordt in 1922 opgedoekt. De broeders van liefde kopen in 1928 de gebouwen en stichten er een krankzinnigengesticht (zie Beernem). In 1925 sluit de school in Wingene haar deuren en wordt in 1930 in gebruik genomen door de Regie van Telegraaf en Telefoon.
In 1934 valt de boerderij en een deel van de gebouwen onder het beheer van het ministerie van justitie. Als "Penitentiair Landbouwcentrum" is de boerderij nu bestemd voor volwassen gevangenen onder een open regime. Er worden ook landlopers tewerkgesteld. Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden de leerlingen naar huis gestuurd. Tussen 1940 en 1943 dienen de gebouwen als barakken voor de Duitse soldaten. Na de oorlog krijgt het "Penitentiair Landbouwcentrum" het statuut van gevangenis waar veroordeelde gedetineerden worden opgesloten. Nieuwe opvattingen op het eind van de jaren 1950 doen streven naar een open levensstijl waarbij de opvoeder eerder als vader optreedt. De grote werkhuizen worden in 1966 heringericht in kleinere ateliers. In 1972 is het gebouw hersteld van schade geleden door een hevige storm. De neogotische kapel is minstens vanaf 1975 onbruikbaar.
De instelling, nog steeds onder het beheer van het ministerie van justitie, herbergt enerzijds minderjarigen, geplaatst door de jeugdbescherming (nummers 130-132) en anderzijds gedetineerden in de gevangenis (nummer 128).
De rijksopvoedingsgestichten krijgen door een besluit van 1989 door de Vlaamse Executieve de naam "Gemeenschapsinstelling voor Bijzondere Jeugdbijstand". De instelling te Ruiselede herbergt twee categorieën van bewoners: jongeren die een misdrijf hebben gepleegd en deze die zich in een problematische opvoedingssituatie bevinden.
Met de steun van de Koning Boudewijnstichting wordt in 1999 een streekcentrum in het vroegere hotel (nummer 134) geopend met de bedoeling de instelling te ontsluiten.
19de-eeuws hoevecomplex aan de straatzijde afgesloten door ijzeren hekken. Gaaf bewaard geheel enerzijds getypeerd door een strakke en overzichtelijke opstelling van de gebouwen en anderzijds door een verzorgde baksteenarchitectuur gekenmerkt door rechthoekige, rond- en spitsbogige geprofileerde nissen en/ of omlijstingen, aflijnende tandlijsten.
Symmetrisch opgebouwd complex met centrale oostwest-as vanaf de straat, bestaande uit hoevegebouwen met gaaf bewaarde volumes opgesteld rondom drie opeenvolgende, rechthoekige en deels begraasde binnenkoeren.
Geelbeschilderde, bakstenen bestanddelen van één of anderhalve bouwlaag onder kort overstekende, pannen zadeldaken en boven een gepekte plint. Getoogde muuropeningen met bakstenen onderdorpels. Getrapte dakvensters met rechthoekig laadluik in spitsboognis.
Een nutsgebouw met U-vormige plattegrond sluit de eerste binnenkoer af. Typerende lisenen en rondboogomlijstingen. Drie getoogde schuurpoorten in de zuidvleugel. Centrale, getoogde doorgang met dakruiter naar de tweede binnenkoer. Achtergevel uitgevend op tweede binnenkoer met blinde rondboogarcade. Deels behouden stalinterieur zie bakstenen troggewelven en dito bevloering.
De tweede binnenkoer wordt ten oosten afgesloten door een lange stalvleugel. Centraal poortrisaliet met getoogde doorgang naar volgende binnenkoer. Bekronende trapgevel met drie gekoppelde laadluiken onder arduinen latei verdiept in spitsboognissen. Ritmerende, rechthoekige nissen met uitgespaarde hoeken.
Ten noorden van de tweede binnenkoer een nutsgebouw van zes traveeën onder onderbroken zadeldak. Zijtuitgevel en rechthoekige nissen afgelijnd door een muizentandlijst. Rondbogige muuropening met vlakke omlijsting. Rondboognissen in de zijgevels. Recente aanbouw aan erfzijde. Ten zuiden van de binnenkoer een lage stal van zes traveeën. Twee poortgebouwtjes onder schilddak als oostelijke afsluiting van het hoevecomplex en van de oost-west-as. Aflijnende baksteenfries, overhoekse muizentand waaronder fries met dropmotief.
Imposant neoclassicistisch complex van circa 1836 en aangepast circa 1850, opgesteld rondom twee opeenvolgende binnenkoeren. Grosso modo H-vormige plattegrond bestaande uit vleugels van een, twee en tweeënhalve bouwlaag. Rode baksteenbouw onder zadel- en/ of schilddaken (Vlaamse pannen) boven een gepekte plint. Typerende, aflijnende muizentandlijst, gootlijsten op klossen. De muuropeningen zijn op de begane grond meestal rondbogig en voor de rest rechthoekig. De geelbeschilderde omlijstingen zijn voornamelijk bewaard bij de gebouwen rondom de eerste binnenkoer. Elders zijn her en der sporen ervan bewaard. Vernieuwd schrijnwerk naar oud model met grote en kleine roedeverdeling. De eerste binnenkoer is aangelegd met grasperken, leilinden en gekasseide parterres rondom een centrale vijver en aan de straatzijde afgesloten door ijzeren hekken gevat tussen vierkante pijlers. De toegang wordt geflankeerd door twee woonhuizen, de voormalige directeurs- en conciërgewoning. De woningen hebben een rechthoekige plattegrond en tweeënhalve bouwlaag onder schilddak. Gebruik van gele baksteen voor de hoekkettingen en de omlijstingen van de rondbogige en rechthoekige muuropeningen. Vernieuwd schrijnwerk naar oud model, vensters met grote roedeverdeling. Twee lage L-vormige vleugels verbinden de huizen met het hoofdgebouw.
Het hoofdgebouw bestaat uit een imposante vleugel van tweeënhalve bouwlaag. Deze verzorgde neoclassicistische gevel is symmetrisch opgebouwd, horizontalisme onder meer door doorlopende arduinen onderdorpel op de eerste verdieping. Centrale inkom in een breed middenrisaliet met een verhoogd driehoekig fronton waaronder een fries met gekoppelde trigliefen. Rondbogige muuropeningen op de begane grond, de vensters liggen gevat in een rondboognis.
Analoge, iets soberder uitgewerkte achtergevel, arduinen plint. Vooruitspringend middenrisaliet van drie traveeën onder driehoekig fronton. Rechthoekige vleugeldeuren in rondboognis en onder lateien. Fronton doorbroken door centraal, halfrond venster. In de lagere zijvleugels hebben sommige van de rechthoekige vensters nog de geblokte, geelbakstenen omlijsting.
De tweede binnenkoer is ingericht als sportterrein waarrond brede paden met klinkers, enkele oudere bomen zoals paardenkastanje en linde. Aangepaste interieurs.
Achter het gebouw staat buiten de omheining op een weide een achthoekig, bakstenen gebouwtje onder pannen, eventueel vroeger dienst doend als rosmolen.
In het verlengde van de centrale as vanaf de ingang bevindt zich de neogotische kapel met basilicale opstand, opgetrokken in 1860.
Rode baksteenbouw met gebruik van arduin voor de plint en bordestrap. Euvillesteen is toegepast bij de omlijstingen, hoekkettingen en afzaten van de steunberen. Leien zadeldak boven middenbeuk en koor, zijbeuken met leien lessenaarsdak. Houten dakruiter onder ingesnoerde naaldspits (leien) en met smeedijzeren kruis.
Westgevel getypeerd door een verhoogde puntgevel met hoekkettingen en verjongende steunberen. Getrapte aflijning met witstenen blokken onder de dekplaten. Spitsboogvormig portaal met geprofileerde omlijsting en bekronende kruisbloem, rondboogvenster in het boogveld. Houten vleugeldeur versierd met briefpanelen en met bewaard hang- en sluitwerk. Brede bordestrap met metalen leuningen. Erboven een fraai uitgewerkt roosvenster met vierpassen en in de topgevel een drielichtvenster. De flankerende, schuin oplopende gevels van de zijbeuken hebben schouderstukken, hoekkettingen en gekoppelde spitsboogvensters.
De zuid-, noord- en koorgevels worden geritmeerd door verjongende steunberen. Zijbeuken met per travee gekoppelde spitsboogvensters, erboven verlichten rondboogvensters, afgescheiden door smallere steunberen, de middenbeuk. Het koor wordt verlicht door spitsboogvensters. Spitsboogingang in de eerste travee van de zuidgevel. Elegante, houten dakruiter onder ingesnoerde naaldspits (leien) en bekronend smeedijzeren kruis.
Interieur. De plattegrond ontvouwt een driebeukig schip van acht traveeën en een koor van één travee met vijfzijdige apsis. Oorspronkelijk met polychrome neogotische beschildering waarvan tegenwoordig enkel in de sacristie een restant van bewaard is gebleven. De muren zijn nu witbepleisterd.
Inkom via een portaal geflankeerd door twee even brede ruimtes (kapellen?) en van het schip afgescheiden door segmentboogarcade steunend op zuiltjes met arduinen sokkel en met knopkapiteel. Erboven een tribune met houten balustrade opengewerkt met driepasbogen.
Benedenschip met spitse scheibogenarcade steunend op ronde zuilen met achtzijdige arduinen sokkel en koolbladkapitelen. De in vakken onderverdeelde houten dakstoel wordt opgevangen door schalken op sokkeltjes en met koolbladkapitelen. De houten gordelbogen worden gedragen door stijlen die rusten op de schalken. Bij de zijbeuken wordt de dakstoel per travee opgevangen door een spitsboog, steunend op de middenzuilen en aan de zijkant op schalken met koolbladkapiteeltjes. Rondboogopening in de hoek van het opgaande muurgedeelte. Vloer in blauwe hardsteen.
Sober uitgewerkt koor, spitsboogvensters met glasramen. Twee kamertjes (onder andere de voormalige sacristie) links en rechts met bewaarde, houten paneeldeuren. Troggewelfjes en ingemaakte kast.
Heden leegstaand en verwaarloosd. In opdracht van de Vlaamse Overheid heeft de Vlaamse Bouwmeester een open oproep gelanceerd voor een ontwerpwedstrijd om de kapel een nieuwe functie te geven met de daarmee gepaard gaande aanpassingen.
Ten noorden van het hoofdgebouw aansluitende woonvleugel, naar verluidt toegevoegd in 1904. Langgerekte vleugel van twee bouwlagen onder zadeldak (leien). Opgetrokken in rode baksteen gecombineerd met arduin voor de plint, doorlopende onder- en bovendorpels, hoekblokken van de segmentboogvensters en consoles. Ritmische uitwerking van de gevel door afwisseling van deuren en vensters, per travee afgescheiden door muurdammen en dakvensters met trapgevels. Segmentboogvormige muuropeningen, vensters uitgewerkt als drielichten, op de begane grond in een segmentboognis. Uiterst rechts bevindt zich de hoofdingang met trappenhuis in dieper gelegen aanbouw. Interieur met bewaarde ijzeren bordestrap. Merkwaardige dakconstructie in bekist beton en volgens zegsman een vroeg gebruik van beton voor een kapconstructie. Vrij snel blijkt deze niet stevig genoeg en moet noodgedwongen worden versterkt.
Tegenover de woonvleugel in de noordwesthoek van het domein liggen de drie ateliers daterend van 1910. Dwars op de straat georiënteerde parallelle vleugels opgetrokken in oranje baksteen onder mansardedaken. Het glazen, opstaande dakgedeelte verschaft bijkomende verlichting. Voorgevels uitgewerkt als tuitgevel met middentrapje en aan de zijkanten hoger opgaande muurdammen. Op de begane grond aanleunende lage gebouwen onder lessenaarsdak. Zijgevels per travee gevat in nissen bovenaan verbonden door een rondboogfries. Elke muurdam wordt bovendaks benadrukt door een vierkante pijler met deksteen. Korfboogvensters met geometrische roedeverdeling, nieuw schrijnwerk. In één van de ateliers staat nog het oude machinepark.
Gelegen in de noordwesthoek van het domein, in 1998 ingericht als bezoekerscentrum met informatie over de betekenis van de instelling en het omliggende landschap. Hotel, opgericht in 1855 waar de bezoekers tegen een gunstige prijs konden logeren. Toegankelijk via een decoratieve smeedijzeren poort en van de straat afgescheiden door een ligusterhaag. Bepleisterde en witbeschilderde baksteenbouw. Symmetrisch uitgewerkt met centrale inkom van twee bouwlagen en drie traveeën onder dwars zadeldak (mechanische pannen) geflankeerd door twee lage vleugels van twee traveeën onder half schilddak (mechanische pannen) met onder de brede dakrand een brede tandlijst. Begane grond met korfboogvormige muuropeningen, erboven een korfboogfries op getrapte consoles. Op de verdiepingen in de top van het centrale gedeelte resp. vijf en twee afgeronde lancetvensters met doorgetrokken onderdorpel op klossen. Topgevel gemarkeerd door oplopende tandfries. Beschilderd opschrift boven de plint "STREEKCENTRUM OPEN SINT PIETERSVELD".
Achter het hotel bevindt zich vroeger een brouwerij (gesloopt in 1949) waarvan nog enkel de bierkelder is bewaard. Achterliggende weiden en jonge boomgaard op de gronden van de vroegere moestuin. Palend aan de weide bevindt zich een pittoreske tuinpaviljoen, wellicht uit het interbellum. Oranje baksteenbouw onder zadeldak (daktegels) met aan de zuidkant een veelhoekige erkeruitbouw. Rechthoekige vensters met kleine roedeverdeling.
Bron: VAN VLAENDEREN P. & VRANCKX M. 2008: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Ruiselede, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL39, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Van Vlaenderen, Patricia; Vranckx, Martien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
In de kapel werd rond 1880 (in elk geval vóór 1892) een orgel gebouwd door P. Schyven (Brussel-Elsene). Herstellingen & wijzigingen werden vermoedelijk door zijn zoon J. Schyven (Brussel) uitgevoerd, rond 1925. Een inventarisatie-bezoek door de Afdeling Monumenten & Landschappen had plaats op 22.11.1985 (confer bijgaand rapport). Bij een actualiserings-plaatsbezoek door het VIOE op 25.05.2011 bleek het orgel niet meer aanwezig te zijn. Volgens mededeling zou het gedemonteerd geweest zijn en onbeschermd opgeslagen; vervolgens gedegradeerd, beschadigd en uiteindelijk verdwenen.
Is deel van
Bruggesteenweg
Is deel van
Bulskampveld en Sint-Pietersveld
Is deel van
Rijksopvoedingsgesticht en omgeving
Is gerelateerd aan
Bediendenwoningen
Is gerelateerd aan
Directeurswoning
Is gerelateerd aan
Directeurswoningen
Is gerelateerd aan
Hervormingsschool
Is gerelateerd aan
Jongensschool met onderwijzerswoning
Is gerelateerd aan
Meisjes- en kleuterschool
Is gerelateerd aan
Onderwijzerswoning
Is gerelateerd aan
Onderwijzerswoning
Is gerelateerd aan
Onderwijzerswoning
Is gerelateerd aan
Opzichterswoning
Is gerelateerd aan
Opzichterswoningen
Is gerelateerd aan
Opzichterswoningen
Is gerelateerd aan
Opzichterswoningen
Is gerelateerd aan
Opzichterswoningen
Is gerelateerd aan
Opzichterswoningen
Is gerelateerd aan
Opzichterswoningen
Is gerelateerd aan
Opzichterswoningen
Is gerelateerd aan
Opzichterswoningen
Is gerelateerd aan
Personeelswoningen
Is gerelateerd aan
Personeelswoningen
Is gerelateerd aan
Personeelswoningen
Is gerelateerd aan
Tribune
Is gerelateerd aan
Villa
Is gerelateerd aan
Villa
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Rijksopvoedingsgesticht en Penitentiair Landbouwcentrum [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/90462 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.