Teksten van Koutermolen met maalderij

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/91016

Koutermolen en molenaarshoeve ()

De Koutermolen is een standaardmolen op torenkot, gelegen op een molenberg. De windmolen was vroeger een olie- en korenmolen, maar doet thans enkel nog dienst als korenmolen. Bij de molen behoort ook een voormalige maalderij en een molenhoeve.

Historiek

De Koutermolen werd opgericht op de rand van de Waterhoenbeek. Deze molen is de oudst gekende windmolen van het "Ambacht Kortemark", maar de exacte datum voor de eerste molen is niet gekend. Sommige auteurs koppelen de bouwdatum van de molen aan het molenrecht in het ’Ambacht Kortemark‘ dat door graaf Gwijde van Dampierre (1226-1305) in 1281 of kort erna wordt afgestaan aan Colard van Bavidam. Deze hypothese wordt ondersteund door een schepenakte van 27 september 1295 in het zogenaamde 'dossier Weale' van de Engels-Brugse kunstkenner William H.J. Weale (1832-1917), die erop wijst dat de familie Bavidam gronden bezat op de "Coutere" in de onmiddellijke omgeving van de huidige Koutermolen. Deze akte maakt echter geen melding van een molen, net zomin als een charter van 20 april 1364 waarin de eigendommen van de familie worden vermeld. De oudste vermelding van de benaming "Koutermolen" dateert van 1438: "Noordoost van de Koutermeulen in de jeghenoote dat men heet ter Noortbeke". De molen staat ook getekend op de Grote Kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pourbus (1561-1571), gekopieerd door Pieter Claeissens (1601), en betreft een weergave als houten staakmolen met naastliggende woning. De naamgeving "Coutre meulen" op de kaart wijst op het belang van de molen. In 1667 en 1680 zijn er eveneens meldingen van de "Coutermeulen" in de ommeloper van Kortemark, en in 1701 in de leenheerlijke rechten en inkomsten van Wijnendale.

Uit vroeg 18de-eeuwse pachtakten blijkt dat de windmolen een eerder beperkte economische bedrijfswaarde had. Gezien de aanwezigheid op korte afstand van de Markhovemolen, de Ellemolen en de Huilaertmolen maalde de Koutermolen wellicht voor een vrij kleine omschrijving. Aanvankelijk telde de molen trouwens ook maar één steenkoppel, wat verklaart waarom de standaard ver uit het midden ligt en wat tegelijk ook zijn hoge ouderdom bevestigt. In de loop van de 17de of 18de eeuw werd een tweede koppel maalstenen voorzien. Op de Ferrariskaart (1770-1778) staat de Koutermolen als standaardmolen aangeduid samen met twee parallelle gebouwen op een achterliggend erf. Naar deze periode verwijzen vandaag nog de inscripties "I. CLARYSSE" en "1789" op het klauwijzer van het voorwiel.

Door de afschaffing van de heerlijke rechten en het aanslaan van de goederen op het einde van de 18de eeuw werd de Koutermolen verkocht aan een zekere Alexander Delbeke. In het "rekwest" van 1818 (een vragenlijst van de gouverneur van West-Vlaanderen, ingevuld door het gemeentebestuur van Kortemark) werd gesteld dat "als de wind gaat liggen, hij (de Koutermolen) dan door paarden wordt bewogen". Hoe lang deze combinatie met  een rosmolen bleef bestaan, is nog onduidelijk. Op de Atlas der Buurtwegen (circa 1844) is de Koutermolen als standaardmolen aangeduid. De gebouwen op het  achtergelegen erf vertonen een L-vormige opstelling. In de daaropvolgende periode liet de economische crisis die zich met de hongersnood van 1846 (met een mislukte graan- en aardappeloogst) voor enkele jaren inzette, zich ook voelen op de Koutermolen. Na de molen te hebben verkocht aan de weduwe Messeyne-Vogels vertrok Felix Deneweth-Dewulf, die zich omstreeks 1850 op de Koutermolen van zijn schoonfamilie had gevestigd, in 1856 met zijn gezin naar Amerika. De inscriptie "DENEWETH" op een van de balken herinnert nog aan deze molenaar.

Omstreeks 1875 werden de vier teerlingen van de toenmalige standaardmolen met open voet vervangen door een torenkot. In dit onderkelderde gebouwtje, dat van twee bijkomende kruisplaten werd voorzien, werd een olieslagerij ondergebracht. Voor de aandrijving ervan werd de standaard doorboord. Voor het metselwerk en vermoedelijk ook voor het plaatsen van de olieslagerijinstallatie werd beroep gedaan op molenmaker Cattrysse uit Koekelare. Ook werd in deze periode de molenberg opengewerkt met een gewelfde tunnel naar de oliekelder onder het torenkot. Deels ingegraven in de molenbelt werd in het oosten ook een magazijn voor de olieslagerij gebouwd. Achter het woonhuis werd een schuur opgetrokken. In 1905 wordt de "Koutermolen" verpacht aan het gezin Verlinde, voorheen pachters van de "Bescheewegemolen".

Tijdens de Eerste Wereldoorlog richtte de Duitse bezetter in de molen een telefooncentrale in. Naar verluidt logeerden op de hoeve Duitse soldaten. Tot 1917 vermaalde de molen haver tot veevoeder voor de paarden van de Duitsers. Bij hun terugkeer na de oorlog trof de familie Verlinde de molen weliswaar "deerlijk doorschoten" maar nog rechtopstaand aan. De Duitsers hadden alle houtwerk van het 'stampkot' gesloopt voor brandhout.

De "Koutermolen" overleefde aldus als enige van de talrijke molens van de deelgemeente Kortemark de Eerste Wereldoorlog. In 1919 werden het woonhuis, de molen, het erf en de gebouwen verkocht aan de weduwe van molenaar Verlinde. Met de vergoeding voor oorlogsschade voor het stampkot werd omstreeks 1921 in het vroegere magazijn van de olieslagerij een mechanische maalderij ingericht. Dit moest de molenaar in staat stellen om bij windstilte toch verder te malen en bijgevolg de concurrentie van de mechanische maalderijen het hoofd te bieden. De aandrijving gebeurde door middel van een National-benzinemotor, geleverd door het bekende Ieperse constructieatelier Doom-Mahieu. Omstreeks 1928 werden de houten pestelroeden van de intussen herstelde windmolen vervangen door stalen roeden met halve verdekkering van de firma Verhaeghe uit Ruddervoorde.

Op 14 april 1944 werd de Koutermolen beschermd als monument. Met de bouw in 1956 van een nieuwe mechanische maalderij naar een ontwerp van de Roeselaarse bouwmeester Robert Plancke werd de windmolen definitief buiten bedrijf gesteld. Wel werd ervoor geopteerd om de mechanische maalderij door middel van een stang ook met wind te laten aandrijven. Om de gratis windkracht te optimaliseren en aangezien de molen bovendien aan herstelling toe was, werd omtrent die tijd ook overgegaan tot de opmaak door Marcel Braet van een restauratiedossier. De effectieve restauratie vond plaats in de jaren 1963-1967.  Intussen was Gabriël Vandenberghe-Verlinde zijn vader André opgevolgd als molenaar. Voor de uitvoering van de restauratiewerken deed hij beroep op de molenbouwers Herman (1933-) en Guido Peel (1937-2007) uit Gistel. Deze werken betroffen onder meer het bijna volledig vernieuwen van al het buitenhoutwerk waaronder ook het balkon, en het voorzien van een nieuwe mansarde- of gebroken kap (in populierhout). Op de molenkap werd een nieuwe windwijzer gezet. De nieuwe beplanking (in ‘Noords deelhout’) aan de windzijde alsook de molenkap werden afgedekt met asbestcementleien. In de molen liet men de molenas wat ‘rijzen’ door op de windpeluw een stuk te leggen. Ook de vloerbalken in de meel- en steenzolder werden versterkt en op beide zolders werd een nieuwe plankenvloer gelegd. In de molen werd een tweedehands vangwiel, afkomstig van Tessenderlo, en een dito voorwiel uit een stellingmolen in het Nederlandse Numansdorp geplaatst. Om te vermijden dat de molen door de verregaande slijtage van de zwaluwstaarten door de zetel zou zakken, werden in het torenkot vier bijkomende steekbanden geplaatst. Tevens werd van het torenkot een deel van het metselwerk hersteld en werden alle deuren en vensters vernieuwd. Op het torenkot werd een nieuw torendak geplaatst en in het torenkot, dat voorheen als stampkot fungeerde, tevens een tussenzolder ingebracht. In het torenkot werd ook op de standaard ter aandrijving van een nieuw luiwerk een plat aandrijfwiel geïnstalleerd. Tot slot werd de molen voorzien van fokwieken met zelfregelende kleppen. Dankzij de spil doorheen de doorboorde staak kon vanuit het torenkot de mechanische maalderij in het naastgelegen maalderijgebouw op windkracht worden aangedreven. Veel werd er echter niet meer met wind gemalen. Het maakte het malen, dat met de motor zoveel makkelijker was, alleen maar ingewikkelder. Bovendien werd de mechanische maalderij in de late jaren 1960 uitgebreid met een elektrische installatie voor mengvoeders. Hiervoor werd beroep gedaan op de Diksmuidse ‘Constructiewerkhuizen voor maalderijmachienen Jules Theunynck & Zonen’. 

Omdat de windmolen opnieuw verviel, liet eigenaar-molenaar Gabriël Vandenberghe in de jaren 1980 door ingenieur-architect Walter Snauwaert uit Oostende een restauratiebestek opmaken. Een uitvoering van de noodzakelijke restauratiewerken bleef evenwel uit. Intussen geraakte de Koutermolen in een verregaande staat van vooral uitwendig verval. Het binnenwerk had gelukkig minder te lijden.

Beschrijving

De standaardmolen op torenkot

De op een molenbelt gelegen Koutermolen betreft een tot standaardmolen op torenkot verbouwde standaardmolen op teerlingen. Zoals eigen aan torenkotmolens is de molen voorzien van dubbele kruisplaten en een doorboorde staak. Specifiek aan dit type is ook dat alle steekbanden of schoren op de zetel dragen. Het nadeel daarvan was dat bij deze molens in geval van versleten zwaluwstaarten na zekere tijd de standaard door de zetel zakt. Tijdens de restauratie van 1963-1967 werden dan ook vier bijkomende steekbanden voorzien, die bovenaan dragen in reeds aanwezige inkepingen in de standaard en onderaan met bouten werden vastgezet op de dwarsblokken tussen de kruisplaten. Bij de uitbreiding met een oliemolen waren reeds twee bijkomende kruisplaten ingebracht, Voortaan is de molen voorzien van vier kruisplaten en twaalf steekbanden, waarvan de buitenste tegen de zetel schragen. Onderaan zijn de steekbanden met ijzeren bouten vastgezet op de dubbele kruisplaten. De molenkast heeft een verticale beplanking op de voor- en zijwegen die met ronde kijkgaten is onderbroken). Asbestcementleien dekken de windweeg en de mansardekap af. De windvaan bovenop de makelaar heeft de vorm van  een haan.

Het torenkot werd omstreeks 1875 als stampkot (of olieslagerij) gebouwd in rode baksteen (21/22 x 10,5/11 x 5 cm). Het resultaat werd een toren van 22,06 m² met onderaan een diameter van 8,00 m, en bovenaan van 6,00 m. De hoogte, van de grond tot aan de onderkant van de kruisplaten, bedroeg 4,50 m. De 0,55 m dikke muren werden evenwel pas later witgeschilderd. Het baksteenmetselwerk werd doorbroken door twee rondbogige deuropeningen (waarvan thans één dichtgemetseld) en twee dito vensteropeningen die met een ijzeren roedeverdeling (waaiervormig in het bovengedeelte) waren ingevuld. In het parement zijn op regelmatige afstand ringen ingewerkt.

Na de Eerste Wereldoorlog werd de vernietigde olieslagerij niet meer heropgestart. Het torenkot werd verder ontmanteld om voortaan dienst te doen als opslagplaats. De pletstenen (kollergang) van de voormalige olieslagerij werden buiten opgesteld. Sinds de restauratie van 1963-1967 is het torenkot voorzien van een tussenzolder. In  de molen verwijst ook de standaard naar de voormalige olieslagerij. Voor de aandrijving van de olieslagerij werd deze staak omstreeks 1875 immers doorboord.

Op de meelzolder van deze tweezoldermolen staat de haverpletter. De steenzolder wordt ingenomen door twee koppels maalstenen met een diameter van 1,60 meter en een elevator die in relatie staat met de haverpletter en de steenkoppels.

Voor de aandrijving op windkracht zorgen binnenin de molenkast een vangwiel en een voorwiel. Het oorspronkelijke vangwiel werd bij de inrichting van de oliemolen omstreeks 1875 uitgebreid met een tweede gang kammen. Een eerste gang van 80 kammen, waarin een schijfloop met 19 staven kan ingehaakt worden, en een tweede gang van 70 kammen voor de aandrijving van een ijzeren kamwiel met 22 houten kammen. Dit kamwiel is bevestigd op een ijzeren spil die doorheen de standaard naar de (voormalige) olieslagerij in het torenkot gaat.  Het voorwiel telt 63 kammen, waarop een schijfloop van 16 staven kan ingeschakeld worden. Op het klauwijzer dat correspondeert met het voorwiel, staan de inscripties ‘I. CLARYSSE’ en ‘1789’. Sinds 1965 bestaat het gevlucht uit gelaste fokwieken, die in de plaats kwamen van de geklinknagelde wieken met halve verdekkering van de firma Verhaeghe uit Ruddervoorde en een vlucht hebben van 23,80 meter. Om de standaardmolen te kruien is de staart die doorheen de molentrap steekt, voorzien van een deels houten deels ijzeren kruisysteem.

In de begraasde molenberg steekt in het noordoosten een gewelfde bakstenen tunnel met een getoogde poort onder dubbele rollaag. Van deze dubbele poort is het oud hang- en sluitwerk nog deels bewaard. Voor de poort steekt in de grond een molensteen. De tunnel is voorzien van een vrij lang bakstenen tongewelf en leidt naar de oliekelder onder het torenkot. De ijzeren spil doorheen de staak komt uit in deze kelder en is voorzien van een overbrengingssysteem. Op dit wiel functioneerde tot in 1914 de kollergang van de olieslagerij in de kelderverdieping van het torenkot. Van daaruit vertrekt ook het transmissiesysteem met stang voor de overbrenging van windkracht naar de maalderij van 1956.

Het voormalige magazijn van de olieslagerij, dat in het oosten deels in de molenbelt is ingegraven, betreft een laag gebouwtje dat is opgetrokken in rode baksteen en onder een zadeldak van rode Vlaamse pannen steekt. Laadvensters onder zinken zadeldakjes en rondbogige muuropeningen onder rollaag en getoogde muuropeningen onder een strek van donkerrode baksteen markeren het gebouw. Het origineel houtwerk van luiken, deuren en getraliede vensters met grote roedeverdeling is nog deels behouden. De uitrusting van de mechanische maalderij die er omstreeks 1921 in onder gebracht werd, is niet meer bewaard. Ook de National-benzinemotor van het Ieperse bedrijf Doom-Mahieu die bij windstilte voor de aandrijving van de maalinstallatie zorgde, is mettertijd verdwenen. Tegen de achtergevel van het tot mechanische maalderij verbouwde magazijn is een bakstenen trap naar de windmolen aangebouwd.

Mechanische maalderij Vandenberghe van 1956

De teloorgang van de kleine tarwemaalderij leidde in 1956 tot de oprichting van een nieuwe mechanische maalderij die zich in het bijzonder richtte op de productie van veevoer. Conform de overheidsreglementering werd de mechanische krachtbron, een Deutz-dieselmotor, geplaatst in een van de maalafdeling afgescheiden ruimte. Behalve met deze motor is de machinekamer nog ingevuld met een voorraadvat diesel voor één dag, een compressor en twee waterpompen. De uitrusting van de maalderij bestaat uit  een koekenpers van de belangrijke Belgische machinebouwer Leon Michel-Simonis (L.M.S.) uit Jupille (nabij Luik), een bonenbreker, een haverpletter, twee maalstoelen (met onderaandrijving), een builmolen en een zakkenlift. Van de twee maalstoelen met gemeenschappelijke galg is één uitgerust met een koppel Jaspers-kunstmaalstenen voor het malen van gerst en rogge (tot veevoeder). De tweede maalstoel heeft een koppel Engelse stenen voor het vermalen van tarwe (tot tarwebloem voor menselijke consumptie). Het aandrijfwerk is nog volledig aanwezig. Op de zolderverdieping van de maalderij bevinden zich een graanreiniger en een silo-vormige mengelaar met opzakopening op het gelijkvloerse niveau. Deze mengelaar wordt aangedreven door een elektromotor, terwijl de graanreiniger gelinkt is aan het transmissiesysteem dat met de Deutz-motor correspondeert. Naar de interne verhandeling van het maalgoed verwijzen nog een vijs voor het horizontale transport en een jacobsladder (elevator) voor het verticale vervoer. 

Een annex werd in de jaren 1970 speciaal ten behoeve van de veevoederproductie uitgerust met een elektrisch aangedreven automatische Velosifter-drooginstallatie, gebouwd door de firma Robert Allegaert uit Lichtervelde. De aan de weegput gelieerde DEMA-elevator was eveneens van West-Vlaamse makelij, meer bepaald van de transporttoestellenproducent M. Dewagtere uit Hooglede. Verder was er nog een lintmenger, een hamermolen met filterkamer en een weegtoestel van de Torhoutse weegtoestellenfabricant Robbe aanwezig. Vrij recent werden deze toestellen echter gedemonteerd. Het vervoer van veevoeders gebeurde met de nog bewaarde Daf-vrachtwagen die daartoe met een silo was uitgerust. Op de vrachtwagen is het opschrift "VOEDERS VANDENBERGHE KORTEMARK" aangebracht.

Molenaarshoeve

Ten noorden van de windmolen en de mechanische maalderij staat het in de kern 18de-eeuwse of vroeg 19de-eeuwse molenaarshuis. Voor het huis ligt een stoep van bakstenen op hun kant. Het huis betreft een lage, gecementeerde baksteenbouw onder zadeldak, gedekt met (rode Vlaamse pannen en met een verzorgde gootlijst op klossen. De cementering dateert naar verluidt van circa 1928: imitatiebanden, rechthoekige muuropeningen in een geriemde omlijsting met imitatiesluitsteen. De achtergevel verspringt en vertoont in de hoek en privaat onder lessenaarsdak. Kenmerken voor het bewaard houtwerk uit de jaren 1920 zijn de witgeschilderde paneeldeur en schuiframen. Bewaarde 18de- of vroeg 19de-eeuwse interieurelementen zijn de trap met aanzet in grijsgesmoorde klompjes en de binnendeuren.

Achter het molenaarshuis staat een haaks opgestelde dwarsschuur van circa 1875. Het betreft een roodbakstenen volume onder zadeldak, gedekt met rode mechanische pannen, en met getoogde muuropeningen voor staldeuren en schuurpoort. Het houtwerk bleef bewaard. Een balk in de schuur draagt de inscriptie "A. VERWICHTE 1906". Tegen de achtergevel is een recente loods aangebouwd.

  • Archief Ruimtelijke Ordening West-Vlaanderen - Onroerend Erfgoed, Archiefnummer W/00650.
  • Archief Ruimtelijke Ordening West-Vlaanderen - Onroerend Erfgoed, Fotoarchief.
  • Rijksarchief Brugge, Kaarten en Plannen, nummer 201: Kaart van het kanaal tussen Handzame, Diksmuide en Kortemark, 16de eeuw.
  • BECUWE F. 2009: In de ban van Ceres. Klein- en grootmaalderijen in Vlaanderen (1850-1950), Relicta Monografieën 3, Brussel, 47, 77-78, 202, 236, 251 & 253.
  • BECUWE F. met medewerking van VEREECKE R. 2016: De Koutermolen in Kortemark. Beheersplan onroerend erfgoed, Nieuwpoort, Monument in Ontwikkeling, onuitgegeven studie in opdracht van de gemeente Kortemark.
  • BOSCHVOGEL F. 1969: De Koutermolen te Kortemark, De oude Thouroutenaar 1 augustus.
  • BRACKX R. 1985: Daar bij die Kortemarkse molen... Waar het verleden triestig kraakt...., De Weekbode 39.27 (5 juli).
  • CORNILLY J. 2005: Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen. Deel III. Arrondissementen Brugge, Diksmuide, Oostende en Veurne, Brugge, 138.
  • DE FLOU K. 1928: Woordenboek der toponymie van westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu. Deel VIII, Brugge, kolommen 560, 571-574.
  • DE KINDEREN E. 2002: Kortemark en zijn windmolens. Een praatje met Gabriël Vandenberghe, De Molenaar 105 (1 april), 30.
  • DEMAREE J., DENOO T., DESMYTTER A., MESSEYNE W., VANHOVE S. [s.d.]: Couchezmolen, molenmuseum, leidraad, Kortemark.
  • DEVLIEGHER L. 1984: Molens in West-Vlaanderen, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 9, Tielt-Weesp, 258-259.
  • DEVYT C. 1966: Westvlaamse Windmolens. Inventaris volgens de toestand op 1 januari 1965, Brugge, 88.
  • MONTHAYE I. 1966: De Koutermolen te Kortemark, Ons Heem XX.1, 24.
  • S.N. s.d.: Molenroute, brochure uitgegeven door de gemeente Kortemark.
  • STEVENS M. 1992: Een tedere terugblik, Roeselare, 116-117 (iconografie).
  • VANDENBERGHE G. 1990: De molenaar van de Koutermolen vertelt...., in: Jaarboek van de heemkundige kring "Crekel Beke", Kortemark, 9-11, 14-15 & 21.
  • VERHAEGHE M. s.d.: Historische kanttekening bij het herstellen van de Koutermolen te Kortemark (niet gepubliceerd artikel vermeld bij M. Werbrouck, vermelding van het zogenaamde 'dossier Weale').
  • VERHAEGHE M. 1953: Uit het verleden van Kortemark, Brugge, 38-42.
  • VOGELS O. 1990: Kortemark op Krekebeke. Dorp en streke door de eeuwen heen, Zedelgem, (iconografie van de site).
  • WERBROUCK M. 1990: Van molens en molenaarsgeslachten: acht eeuwen molengeschiedenis te Kortemark, in: Jaarboek van de heemkundige kring "Crekel Beke", Kortemark, 61-126.
  • BECUWE F. 2007: Verslag naar aanleiding van plaatsbezoek door onderzoeker industrieel erfgoed van VIOE (terreinbezoek op 22 november 2007).

Auteurs:  Becuwe, Frank; Vanneste, Pol; Baert, Sofie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Koutermolen met maalderij [online], https://id.erfgoed.net/teksten/359219 (geraadpleegd op ).


Koutermolen en molenaarshoeve ()

Koutermolen en molenaarshoeve. De molensite met de staakmolen op torenkot op een berg, gaat terug op die van de eerste 'ban'- of 'heremolen' van het "Ambacht Kortemark". De exacte constructiedatum van de huidige molen is niet gekend, maar gaat zeker terug tot de 18de eeuw (jaartal 1789 op het klauwijzer van het voorwiel).

Historiek

De "Koutermolen" werd opgericht op de rand van de Waterhoenbeek. Deze molen is de oudst gekende windmolen van het "Ambacht Kortemark", maar de exacte datum voor de eerste molen is niet gekend. Sommige auteurs koppelen de bouwdatum van de molen aan het molenrecht in het "Ambacht Kortemark" dat door graaf Gwijde van Dampierre (1226-1305) in 1281 of kort erna wordt afgestaan aan Colard van Bavidam. Deze hypothese wordt ondersteund door een schepenakte van 27 september 1295 in het zogenaamde 'dossier Weale' van de Engels-Brugse kunstkenner William H.J. Weale (1832-1917) die erop wijst dat de familie Bavidam gronden bezat op de "Coutere" in de onmiddellijke omgeving van de huidige Koutermolen. Deze akte maakt echter geen melding van een molen, net zomin als een charter van 20 april 1364 waarin de eigendommen van de familie worden vermeld. De oudste vermelding van de benaming "Koutermolen" dateert van 1438: "Noordoost van de Koutermeulen in de jeghenoote dat men heet ter Noortbeke" (zie Karel De Flou). De molen staat ook getekend op de de Grote Kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pourbus (1561-1571), gekopieerd door Pieter Claeissens (1601): weergave als houten staakmolen met naastliggende woning, de naamgeving "Coutre meulen" op de kaart wijst op het belang van de molen. In 1667 en 1680 zijn er eveneens meldingen van de "Coutermeulen" in de ommeloper van Kortemark, evenals in de leenheerlijke rechten en inkomsten van Wijnendale in 1701.

Uit pachtakten uit het begin van de 18de eeuw blijkt dat de productie niet zo groot was gezien op korte afstand nog drie andere molens actief waren (de "Markhovemolen", de "Ellemolen" en de "Huilaertmolen"). Aanduiding van de staakmolen met achterliggend erf met twee parallelle gebouwen op de Ferrarriskaart (1770-1778). Op het klauwijzer van het voorwiel staat vandaag nog de inscriptie: "I. CLARYSSE" en "1789". Door de afschaffing van de heerlijke rechten en het aanslaan van de goederen eind 18de eeuw wordt de Koutermolen verkocht aan een zekere Alexander Delbeke. In het "rekwest" van 1818 (een vragenlijst van de gouverneur van West-Vlaanderen, ingevuld door het gemeentebestuur van Kortemark) wordt gesteld dat "als de wind gaat liggen, hij (de Koutermolen) dan door paarden wordt bewogen" wat duidt op de aanwezigheid van een rosmolen. De molen is aangeduid op de Atlas der Buurtwegen (circa 1844) (zie illustratie) als staakmolen met achtergelegen erf met L-vormige opstelling. Rond het midden van de 19de eeuw zijn er veel eigenaarswissels, dit wordt in verband gebracht met de zware crisisjaren (mislukte aardappel- en graanteelten, werkloosheid en hongersnood, typhus en cholera) in de periode 1845-1850. Circa 1850 vestigt molenaarszoon Felix Deneweth-Dewulf zich als molenaar van de Koutermolen (zie ingegrifte naam "DENEWETH" in een balk), maar circa 1855 vertrekt het gezin naar Amerika. Circa 1875 worden de vier teerlingen van de toenmalige staakmolen met open voet vervangen door een torenkot, gemetseld door molenmaker Catrysse (Koekelare). Hierin wordt de olieslagerij ondergebracht. Naar verluidt wordt in dat jaar ook een magazijn voor de olieslagerij en de schuur achter het woonhuis gebouwd. Wellicht wordt de berg rond deze periode opengewerkt met een gewelfde tunnel. In 1905 wordt de "Koutermolen" verpacht aan het gezin Verlinde, voorheen pachters van de "Bescheewegemolen".

Tijdens de Eerste Wereldoorlog richt de Duitse bezetter in de molen een telefooncentrale in. Naar verluidt logeren op de hoeve Duitse soldaten. Tot 1917 maalt de molen haver voor de Duitse bezetter (voer voor de paarden). Bij hun terugkeer na de oorlog treft de familie Verlinde de molen weliswaar "deerlijk doorschoten" maar nog rechtopstaand aan. De Duitsers hebben alle houtwerk van het 'stampkot' gesloopt voor brandhout. De "Koutermolen" overleeft als enige van de talrijke molens van de deelgemeente Kortemark de Eerste Wereldoorlog. In 1919 wordt het woonhuis, de molen, het erf en de gebouwen verkocht aan de weduwe van molenaar Verlinde. Met de schadevergoeding voor oorlogsschade (circa 1921) voor het stampkot wordt in het vroegere magazijn van de olieslagerij een mechanische maalderij ingericht. Dit moest de molenaar in staat stellen om bij windstilte toch verder te malen. De aandrijving gebeurde door middel van een National-benzinemotor, geleverd door het bekende constructieatelier Doom-Mahieu (Ieper). De molen is omstreeks het einde van de jaren 1920 opnieuw in werking. Vermoedelijk in de jaren 1920 worden de houten pestelroeden vervangen door stalen roeden met halve verdekkering van de firma Verhaeghe (Ruddervoorde, Oostkamp). Op 14 april 1944 wordt de "Koutermolen" beschermd als monument. In 1956 wordt naast de molen een mechanische maalderij gebouwd en wordt de windmolen stilgelegd. De maalderij kan echter via overbrenging met een stang wel met de wind aangedreven worden (het is onduidelijk of deze stang reeds aanwezig was bij de maalderij uit de jaren 1920). In de jaren 1970 wordt de maalderij uitgebreid met een elektrische installatie voor mengvoeders. In 1963-1966 wordt de "Koutermolen" gerestaureerd met onder meer het vernieuwen van de kap, de beplanking en het aanbrengen van nieuwe gelaste fokwieken (firma Peel uit Gistel). Wellicht dateren de huidige asbestcementleien van de windweeg en de kap uit deze periode.

Beschrijving

Staakmolen op torenkot gelegen op een 'berg'. Witgeschilderd torenkot van circa 1875 (rode baksteen, voorheen niet witgeschilderd, zie oude foto), rondbogige deuropeningen (één dichtgemetseld) en vensteropeningen, laatst genoemde met ijzeren roedeverdeling, waaiervormig in het bovengedeelte. Op regelmatige afstand ringen in het metselwerk ingewerkt. Acht kruisplaten met telkens een steekband naar de zetel. De staak is doorboord in 1875 in functie van de olieslagerij. De stenen van de voormalige olieslagerij (kollergang) in het torenkot staan buiten opgesteld voor het voormalige magazijn. Molenkast met verticale beplanking op voor- en zijwegen (ronde kijkgaten), asbestcementleien op windweeg en mansardekap; windhaantje. Gelaste wieken met een vlucht van 23,80 meter. Tot 1965 half verdekkerd, daarna installatie van fokwieken. De staak ligt ver uit het midden, wat er op wijst dat er oorspronkelijk slechts één steenkoppel voorzien was. Naar verluidt kwam er in de 17de of 18de eeuw een tweede koppel bij. Meelzolder met haverpletter. Steenzolder met twee steenkoppels en liftsysteem voor haverpletter en maalkoppels. Voorwiel (63 kammen) en vangwiel (80 kammen) met een tweede gang (70 kammen). De tweede gang zorgt voor de aandrijving van een ijzeren kamwiel dat bevestigd is op een ijzeren spil die doorheen de staak naar de olieslagerij in het torenkot gaat. Voorwiel afkomstig van Mijnherenland (Nederland) en vangwiel van Tessenderlo. Op het klauwijzer van het voorwiel inscriptie "I. CLARYSSE" en "1789". Trap en staart met bewaard ijzeren kruisysteem. De begraasde 'berg' is ten noordoosten toegankelijk via een gewelfde bakstenen tunnel. Getoogde poort onder dubbele rollaag. Dubbele poort, deels met bewaard oud hang- en sluitwerk. Voor de poort molensteen in de grond. Bakstenen trap naar de molen tegen de achtergevel van het magazijn aangebouwd. Tunnel: vrij lang bakstenen tongewelf, leidend naar de bakstenen ruimte of kelderverdieping onder het torenkot. De ijzeren spil doorheen de staak komt uit in deze kelder en is voorzien van een overbrengingssysteem. Op dit wiel functioneerde de kollergang van de olieslagerij in de kelderverdieping van het torenkot (voor het laatst in gebruik in 1914 en niet meer aanwezig, de stenen zijn buiten bewaard). Eveneens overbrengingssysteem met stang naar de maalderij van 1956.

Het magazijn van de olieslagerij van circa 1875, na de Eerste Wereldoorlog in gebruik genomen als maalderij (nu opslagruimte), is ten oosten tegen de molenberg aangebouwd. Laag, verankerd roodbakstenen gebouw onder zadeldak (rode Vlaamse pannen), markerende laadvensters onder zinken zadeldaken. De achtergevel is ingebed in de berg. Rondbogige muuropeningen onder rollaag en getoogde muuropeningen onder strek van rodere baksteen. Bewaard houtwerk van luiken, deuren en getraliede vensters met grote roedeverdeling.

Mechanische maalderij Vandenberghe van 1956. De teloorgang van de kleine tarwemaalderij tijdens het interbellum, leidt in 1956 tot de oprichting van een nieuwe mechanische maalderij die zich in het bijzonder richt op de productie van veevoer. Roodbakstenen gebouw van twee bouwlagen onder zadeldak (golfplaten). Rechthoekige muuropeningen met betonnen vensters met roedeverdeling. Centrale travee met poort en laadvenster met hijssysteem, oplopend in puntgevel. Voorts hoge rechthoekige poorten, onder meer schuifpoorten.

Conform de overheidsreglementering wordt de mechanische krachtbron, een Deutz-dieselmotor, geplaatst in een van de maalafdeling afgescheiden ruimte. Behalve met deze motor is de machinekamer vandaag nog ingevuld met een voorraadvat diesel voor één dag, een compressor en twee waterpompen.

De maalderij zelf is uitgerust met een koekenpers van de belangrijke Belgische machinebouwer Leon Michel-Simonis (L.M.S.) uit Jupille (nabij Luik), een bonenbreker, een haverpletter, twee maalstoelen (met onderaandrijving), een builmolen en een zakkenlift. Van de twee maalstoelen met gemeenschappelijke galg is één uitgerust met een koppel Jaspers-kunstmaalstenen voor het malen van gerst en rogge (tot veevoeder). De tweede maalstoel heeft een koppel Engelse stenen voor het vermalen van tarwe (tot tarwebloem voor menselijke consumptie). Het aandrijfwerk is nog volledig aanwezig. Op de zolderverdieping van de maalderij bevinden zich een graanreiniger en een silovormige mengelaar met opzakopening op het gelijkvloerse niveau. Deze mengelaar wordt aangedreven door een elektromotor, terwijl de graanreiniger gelinkt is aan het transmissiesysteem dat met de Deutz-motor correspondeert. Naar de interne verhandeling van het maalgoed verwijzen nog een vijs voor het horizontale transport en een jacobsladder (elevator) voor het verticale vervoer.

In de jaren 1970 wordt een annex speciaal ten behoeve van de veevoederproductie uitgerust met een elektrisch aangedreven automatische Velosifter-drooginstallatie (zie markerend torenvolume), gebouwd door de firma Robert Allegaert (Lichtervelde). De aan de weegput gelieerde Dema-elevator is eveneens van West-Vlaamse makelij, meer bepaald van de transporttoestellenproducent M. Dewagtere (Hooglede). Verder is nog een lintmenger, een hamermolen met filterkamer en een weegtoestel van de Torhoutse weegtoestellenfabrikant Robbe aanwezig. Bewaarde Daf-vrachtwagen met silo voor het vervoer van veevoeders, zie opschrift "VOEDERS VANDENBERGHE KORTEMARK".

Ten noorden van de molen- en maalderijsite, in kern 18de-eeuws of vroeg 19de-eeuws molenaarshuis. Voor het huis, stoep van bakstenen op hun kant. Lage, gecementeerde baksteenbouw onder zadeldak (rode Vlaamse pannen, verzorgde gootlijst op klossen). De cementering dateert naar verluidt van circa 1928: imitatiebanden, rechthoekige muuropeningen in een geriemde omlijsting met imitatiesluitsteen. Verspringende achtergevel met in de hoek, privaat onder lessenaarsdak. Bewaard houtwerk uit de jaren 1920: witgeschilderde paneeldeur en schuiframen. Bewaarde 18de- of vroeg 19de-eeuwse interieurelementen van trap met aanzet in grijsgesmoorde klompjes en binnendeuren. Achter het molenaarshuis, haaks opgestelde dwarsschuur van circa 1875. Roodbakstenen volume onder zadeldak (rode mechanische pannen). Getoogde muuropeningen voor staldeuren en schuurpoort, bewaard houtwerk. Balk met inscriptie "A. VERWICHTE 1906". Tegen de achtergevel, aanbouw van recente loods.

  • Archief Ruimtelijke Ordening West-Vlaanderen - Onroerend Erfgoed, Archiefnummer W/00650.
  • Archief Ruimtelijke Ordening West-Vlaanderen - Onroerend Erfgoed, Fotoarchief.
  • Rijksarchief Brugge, Kaarten en Plannen, nummer 201: Kaart van het kanaal tussen Handzame, Diksmuide en Kortemark, 16de eeuw.
  • BOSCHVOGEL F. 1969: De Koutermolen te Kortemark, De oude Thouroutenaar 1 augustus.
  • BRACKX R. 1985: Daar bij die Kortemarkse molen... Waar het verleden triestig kraakt..., De Weekbode, 39.27 (5 juli).
  • CORNILLY J. 2005: Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen. Deel III. Arrondissementen Brugge, Diksmuide, Oostende en Veurne, Brugge, 138.
  • DEBUSSCHERE C. 2003: Molengemeente Kortemark, Kortemark, Molen Magazine.
  • DE FLOU K. 1928: Woordenboek der toponymie van westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Deel VIII, Brugge, kolommen 560, 571-574.
  • DE KINDEREN E. 2002: Kortemark en zijn windmolens, De Molenaar 1 april.
  • DEMAREE J., DENOO T., DESMYTTER A., MESSEYNE W., VANHOVE S. s.d.: Couchezmolen, molenmuseum, leidraad, Kortemark.
  • DEVLIEGHER L. 1984: De Molens in West-Vlaanderen, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 9, Tielt, 258-259.
  • DEVYT C. 1966: West-Vlaamse windmolens. Inventaris volgens de toestand op 1 januari 1965, Brugge, 88.
  • MONTHAYE I. 1966: De Koutermolen te Kortemark, Ons Heem XX.1, 24.
  • S.N. s.d.: Molenroute, brochure uitgegeven door de gemeente Kortemark.
  • STEVENS M. 1992: Kortemark. Een tedere terugblik, Roeselare, 116-117 (iconografie).
  • VANDENBERGHE G. 1990: De molenaar van de Koutermolen vertelt..., in: Jaarboek van de heemkundige kring "Crekel Beke", Kortemark, 9-11, 14-15, 21.
  • VERHAEGHE M. s.d.: Historische kanttekening bij het herstellen van de Koutermolen te Kortemark, s.l. (niet gepubliceerd artikel vermeld bij M. Werbrouck, vermelding van het zogenaamde 'dossier Weale').
  • VERHAEGHE M. 1953: Uit het verleden van Kortemark, Brugge, 38-42.
  • VOGELS O. 1990: Kortemark op Krekebeke. Dorp en streke door de eeuwen heen, Zedelgem, (iconografie van de site).
  • WERBROUCK M. 1990: Van molens en molenaarsgeslachten: acht eeuwen molengeschiedenis te Kortemark, in: Jaarboek van de heemkundige kring "Crekel Beke", Kortemark, 61-126.
  • BECUWE F. 2007: Verslag naar aanleiding van plaatsbezoek door onderzoeker industrieel erfgoed van VIOE (terreinbezoek op 22 november 2007).

Bron: BAERT S. & VANNESTE P. in samenwerking met CREYF S., DEVOOGHT K., GHERARDTS F. & MOEYKENS S. 2008: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Kortemark, Deel I: Deelgemeenten Kortemark en Handzame, Deel II: Deelgemeenten Werken en Zarren, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL40, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Vanneste, Pol; Baert, Sofie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Koutermolen met maalderij [online], https://id.erfgoed.net/teksten/91016 (geraadpleegd op ).