De Wullepitmolen is een standaardmolen met gesloten voer, gelegen op een molenbelt. Functioneel behoort de windmolen tot de korenmolens. Samen met de op amper een kilometer afstand gelegen Couchezmolen vormt de Wullepitmolen een uitzonderlijke molenbiotoop.
De Wullepitmolen , ook Lindemolen genoemd, gaat terug tot vóór 1639. De molen werd toen door de ‘ommestelling’ aangeslagen ter waarde van de opbrengst uit acht gemeten land. Zo betaalden Joos en Jan Bruynooghe “op 't apperent ghewin van hunne meulne tot acht ghemete de somme van 64 pond en 10 schellinghen per jaere”. De uitbating gebeurde samen met hun oom Adriaen. Wanneer die in 1658 stierf, maalden ze daarna alleen verder, en dit zeker tot 1690.
Omstreeks 1640, werd de standaardmolen op teerlingen ook afgebeeld op een “figuratieve caerte” van de beëdigde landmeter Louis de Bersaques. Zijn locatie was goed overwogen en uitgezocht, namelijk op de rand van de Zarrevallei, een uitloper van de zeer laag gelegen broekagie. Na warme windstille zomerdagen kon de molen soms tegen de avond een poosje de koele westelijke luchtstroom benutten, die vanuit de zee het IJzerbekken binnenwaaide en inschoof onder de opwaarts stijgende warme lucht van het binnenland.
Na verscheidene eigenaarswissels kwam de Lindemolen in 1805 voor vele decennia in handen van de familie Wullepit, waaraan de molen ook zijn meest bekende naam ontleent. Uit een pachtdocument uit die periode blijkt dat bij de windmolen ook een rosmolen hoorde. De kostprijs van een rosmolen lag vijf tot tien maal lager dan die van een traditionele windmolen, maar omwille van de inzet van paarden als dure ‘arbeidskrachten’ waren de werkingskosten echter veel groter. Behalve een korenwindmolen en een rosmolen stond op de molensite ook een woonhuis.
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was de Wullepitmolen aan restauratie toe, doch dit belette de familie Wullepit niet om tijdens de eerste jaren van de Duitse bezetting verder te malen, zij het enkel onder toezicht en met verplichte hulp van Duitse militairen-molenaars. De molen had de woelige oktobermaand van 1914, waarbij veel molens werden neergehaald, immers weten te overleven. In juli 1917 werd Zarren echter volledig ontruimd en werd de molenaarsfamilie Wullepit naar het Oost-Vlaamse Poeke geëvacueerd. Bij haar terugkeer in november 1918 vond ze haar molen totaal vernield. Vermoedelijk werd de molen eind 1917 tijdens de derde Slag om Ieper door een zware artillerievoltreffer geraakt, want een luchtfoto uit januari 1918 laat enkel nog de vier teerlingen zien.
In 1923 kocht de familie Wullepit via de Gistelse molinoloog Alfred Ronse, die na de Eerste Wereldoorlog ijverde voor de heroprichting van windmolens, in Zerkegem de Hogedijkmolen. Deze houten standaardmolen was eigendom van de familie Claeys uit Vlissegem maar werd uitgebaat door de vader van Romain Maes, de latere winnaar van de Ronde van Frankrijk. De molen was in 1623 in Zerkegem opgericht via octrooi verleend door de “Watergrave ende Moermeestere van Vlaanderen aan Niclays Boone fs Berthelomeus voor de bouw van een houten graanwindmolen int quartier ghenaemt den Hoochdyck”. In het midden van de 19de eeuw was de molen voorzien geworden van een torenkot. Deze aanpassing liet toe om de functie van korenmolen aan te vullen met die van oliemolen. De teerlingen werden daarbij vervangen door een gemetselde basis om de olieslagerij in onder te brengen. De standaard werd doorboord om ook de olieslagerij met de wind te kunnen aandrijven. Voor de heroprichting in 1923 van de molen in Zarren werd beroep gedaan op molenbouwer Jules Lievens (1896-?) uit Zwevezele. Bij deze wederopbouw werd de vloer van de eerste zolder met ongeveer 35 cm verlaagd door het wegnemen van de korte berriebalken en slakken. Ook werden nieuwe geklinknagelde wieken van Verhaeghe uit Ruddervoorde (Verhaeghenummer 977) voorzien.
Het windmolenbedrijf werd terug opgestart, en ook na de dood van hun vader Pieter Wullepit bleven Arthur en zijn broer Omer bedrijvig als windmolenaars. Om de klanten in windstille perioden toch te gerieven werd bij de molenwal intussen wel een mechanische maalderij gebouwd. Een dieselmotor zorgde voor de aandrijving van twee koppels stenen en een haverpletter. Wel bleef men proberen de gratis windkracht zoveel mogelijk aan te wenden en te optimaliseren door kort vóór de Tweede Wereldoorlog de windplanken te vervangen door halve verdekkering. Naast hun maalderij en boerderij hielden ze er ook nog een moderne kuikenbroederij op na.
Na de Tweede Wereldoorlog, meer bepaald in 1949, zagen de broers Wullepit zich door de toenemende industrialisering van het maalbedrijf genoodzaakt om de windmolen stil te leggen. Alleen de bijhorende maalderij met dieselaandrijving bleef nog enkele jaren in bedrijf. Om het behoud van hun windmolen te verzekeren ondernam de familie Wullepit nog tijdens de oorlog stappen om de staakmolen geklasseerd te krijgen. Als antwoord op deze poging kreeg ze van het gemeentebestuur van Zarren op 25 november 1943 het bericht dat de heer secretaris-generaal van het Ministerie van Openbaar Onderwijs beslist had gevolg te geven aan hun verzoek. Het duurde evenwel nog tot 13 juni 1973 vooraleer de Wullepitmolen effectief erkend werd als beschermd monument.
Intussen geraakte de molen na zijn buitenbedrijfstelling in verval. De molenkap begon grote gaten te vertonen en het hekwerk van de wieken verdween. In 1969 brak een top van de buitenroede af. De molen die tot dan in lange rust had gestaan, werd nu in korte rust gezet met de afgebroken top naar beneden teneinde de schade minder te laten opvallen. In 1976 brak echter ook het andere uiteinde af. Bovendien stond de molen sedert 1949 naar het westen gericht, waardoor de steenrechtzijde naar het zuiden gericht was en zeer veel vochtigheids- en temperatuurswisselingen onderging. Dit had tot gevolg dat de beplanking van deze kant begon te rotten en af te vallen en dat de achterliggende constructies eveneens aangetast geraakten. De steenlijst (of middenlijst) die aan deze zijde reeds van slechte kwaliteit was, begon te scheuren ter hoogte van de steenbalk. De daklijsten en waterlijsten aan dezelfde kant scheurden mee, waardoor de molenkast alsmaar schuiner begon te hangen. Al was de molenkast als het ware verwrongen, bij wonder viel de molen niet om. Ook rustte de berrie al te lang op de zetel. Door het insijpelend en inslaand water rotte nagenoeg heel de bevloering weg. De steenkisten, de koorden enzovoort verdwenen, terwijl door de vorstinwerking ook het koppel kunststenen aan de staartkant (of voormolen) volledig barstte. De haverpletter verroestte en werd onherstelbaar. De muur van de gesloten voet scheurde tussen de teerlingen en brokkelde deels uit.
Ondertussen had de gemeente Zarren de Wullepitmolen in 1971 voor een symbolische frank verworven met de uitdrukkelijke intentie deze te restaureren. Om verdere waterschade te voorkomen werd de lekke molenkap in 1972 voorlopig met asfaltpapier toegedekt. Inmiddels werd voor de restauratie een lastenboek opgemaakt dat in november 1974 in voorontwerp werd goedgekeurd. Een nieuwe politieke meerderheid in 1975 stelde echter vragen bij de voorgestelde restauratiewerken aan een molen die volgens hen maar het afbreken waard was. De toenmalige Rijksdienst voor Monumenten en Landschappen achtte de herstellingswerken mits enkele wijzigingen echter wel haalbaar en slaagde erin het gemeentebestuur in september 1976, dus kort voor de fusie met Kortemark, toch zijn fiat te laten geven voor de restauratiewerken. In 1979 besliste de gemeenteraad van Kortemark echter om de molen te laten overbrengen naar het Openluchtmuseum van Bokrijk. Verzet van de West-Vlaamse Provinciale Molencommissie zorgde er uiteindelijk voor dat deze plannen in 1982 definitief werden opgeborgen. De gemeente Kortemark werd in dat jaar trouwens door de Rijksdienst voor Monumenten en Landschappen verplicht aan de beschermde molen dringende instandhoudingswerken uit te voeren. Deze werken werden uitgevoerd door de molenbouwfirma Peel uit Gistel en hielden onder andere een versteviging van de molenkast net boven de stenen in door middel van vier trekstangen met enkele nieuwe planken gedicht. Tevens werden de hoekstijlen onderschoord om het verder overhellen en uiteindelijk omvallen van de molen te vermijden. Ook werden de restanten van de halfverdekkerde roeden verwijderd en werd het dak van de voet voorzien van vezelplaten. Het geheel werd tot slot ingekapseld in een plastiekfolie, die echter na een paar jaar volledig weggerot was. In het kader van deze dringende instandhoudingswerken werd ook het maalderijgebouwtje verstevigd. Toen het echter door een storm in februari 1984 zwaar vernield werd, werd het achteraf afgebroken.
Deze dringende instandhoudingswerken brachten echter maar zeer tijdelijk soelaas. De nood aan een urgente grondige restauratie bleef zich stellen. In 1987 lag de molenkap immers opnieuw gedeeltelijk open, net als de voet van de molen door het afbrokkelen van de vezelplaten. De steeds slechtere toestand van de molen zette enkele molenliefhebbers aan tot de oprichting van de v.z.w. Wullepitmolen met het doel de molen te redden van verder verval en te streven naar de restauratie ervan. In het najaar van 1991 werd de molen dichtgemaakt met waterproofplaten. Binnenin werden nieuwe vloeren gelegd, de trap werd begaanbaar gemaakt en de molenbelt werd opgekuist. Voorlopig was de molen opnieuw gevrijwaard van verder verval. In juni 1994 verkocht de gemeente Kortemark de molen voor een symbolische frank aan de provincie West-Vlaanderen die zich tot de restauratie ervan engageerde. Onmiddellijk werd door vrijwillig molenaar Jos Demarée van de v.z.w. Wullepitmolen werk gemaakt van een restauratiedossier, dat in overleg met het Bestuur voor Monumenten en Landschappen werd opgedeeld in een vooronderzoeksdossier en een eigenlijk restauratiedossier. Het vooronderzoeksdossier behelsde de demontage van de molen, de opslag en analyse van de onderdelen, en moest toelaten om een zo nauwkeurig mogelijk heroprichtingsdossier op te maken. De ontmanteling van de molen werd in april 1996 uitgevoerd door de firma Himpe uit Loppem met hulp van de firma Cottenier uit Aalbeke, die reeds eerder molens had gerestaureerd. De gedemonteerde onderdelen werden opgeslagen in een hoeveschuur in Werken. Enkel de vier teerlingen bleven ter plaatse als getuigenis van de vroegere molen. Op basis van een grondige analyse van de molenonderdelen werd in 1996 het definitieve restauratiedossier opgemaakt. Omdat de opgeslagen onderdelen nauwelijks nog te recupereren waren, werd er geopteerd voor een quasi volledig nieuwe molen. Enkel de oude standaard en wat ijzerwerk leenden zich nog voor hergebruik. De werken werden tussen september 1998 en mei 2000 uitgevoerd door de Gistelse firma Molenbouw Peel-Thomaes. Eerst werdde voet van de molen hersteld. De oude, behandelde staak werd ingepast tussen nieuwe kruisplaten en steekbanden, die op de oude, van extra fundering voorziene teerlingen werden geplaatst. In oktober 1999 werd de nieuwe molenkast met alle bijhorende onderdelen op de standaard geïnstalleerd. De beplanking van de molenkast gebeurde ter plaatse. De verdere afwerking, waaronder het opnieuw metselen van de muren van het teerlingenkot door de Zarrense aannemer Steen, vond plaats in de winter van 1999 en 2000. Op 28 april 2000 werden de wieken ingetrokken. In mei 2000 voerde de firma Dewulf uit Boezinge de omgevingswerken uit. Na een succesvol proefdraaien werd de Wullepitmolen in juni 2000 officieel ingehuldigd.
De op een molenberg staande Wullepitmolen is een houten standaardmolen van twee eerder lage zolders en met een gesloten voet. De standaard is nog oorspronkelijk en dateert uit 1623. Onderaan op de vier hoeken versieren voluten deze standaard. De voet van de molen met de standaard, de steekbanden en de kruisplaten rust op vier hoge gemetselde teerlingen. Tussen deze teerlingen is een ronde muur gemetseld die voorzien is van een met eiken schaliën bedekt dak. In dit teerlingenkot steken er twee rondboogingangen en twee rondboogvensters. Het houtwerk is vervaardigd naar oud model. In de bakstenen vloer is een oude Franse molensteen ingewerkt. De eiken molenkast is aan de voor- en zijkanten voorzien van een verticale beplanking in oregon, die mooi de ronding van het dak van het teerlingenkot volgt. Aan de windzijde zijn gekloven eiken schaliën aangebracht. Gelijkaardige schaliën dekken de geknikte molenkap af. De koperen windvaan bovenop de makelaar heeft de vorm van klauwende leeuw met banier. Beneden aan de trap en de staart is het kruiwerk bevestigd waarmee de molen rond de standaard wordt gekruid.
Tot de molenuitrusting behoren twee maalsteenkoppels (op de steenzolder) en een haverpletter op de meelzolder. Het drijfwerk bestaat uit twee aswielen: een groot aswiel of vangwiel met 47 kammen en een diameter van 271 cm, dat inhaakt in een schijfloop met 14 staven, en een voorwiel (d.i. het kleinere aswiel zonder vang) met 44 kammen en een diameter van 196 cm die in relatie staat met een kamwiel (of ‘sterrewiel’) met 13 kammen en een klein kamwiel met een drijfriem. De voorbalk van de steenzolder draagt de inscriptie "GVB 1855" (als verwijzing naar Gust Verbrugghe, molenaar in Zerkegem). De in 2000 ingebrachte nieuwe gelaste roeden hebben een overmeten lengte van 24 m en vormen een Vlaams gevlucht met windplanken.
Auteurs: Becuwe, Frank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Becuwe F. 2020: Wullepitmolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/359257 (geraadpleegd op ).
Landelijk gelegen houten staakmolen op gesloten voet op een molenmote of 'berg'. Omgeving aangelegd met kastanjehouten omheining, gekasseide paden en grasperk. Op de site bevindt zich reeds circa 1639 een molen. De huidige is in 1923 uit Zerkegem (Jabbeke) overgebracht en dateert van circa 1623.
1561-1571: op de kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus, gekopieerd door Pieter Claeissens (1601) wordt te Zarren nog geen molen weergegeven. De dichtste molens zijn die van Werken en Amersvelde (Handzame).
In 1639, eerste vermelding van een korenwindmolen te Zarren. Midden 17de eeuw: eerste afbeelding van de huidige molensite met "Lindemolen" op een "figuratieve caerte" in de ommeloper van circa 1639-1645, getekend door landmeter Louis de Bersacques.
In de periode 1704-1805 wordt de molen uitgebaat door verschillende opeenvolgende molenaarsfamilies. 1770-1778: weergave van de molen op de Ferrariskaart.
1805: molenaar Pieter Wullepitte, verantwoordelijk voor de naamsverandering van "Lindemolen" naar "Wullepitmolen", neemt de uitbating over. Vermelding van een "rossekot" of rosmolen bij de molen. In 1817 wordt Pieter eigenaar van de wind- en rosmolen. De windmolen zal tot 1971 binnen deze familie blijven. In 1838 wordt voor het eerst melding gemaakt van een bijhorend woonhuis: "koorn-wyndmolen met rossekot en woonhuys".
Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt de molen zowel bediend door de molenaar als door Duitse soldaten ingekwartierd op het molenaarshof (Molenstraat nummer 30, zie straatinleiding). In het najaar van 1917 wordt de molen totaal vernield door oorlogsgeweld. De molen is immers nog te zien op luchtfoto's van midden 1917, en niet meer op die van januari 1918 (enkel nog de teerlingen). De vernietiging houdt verband met de derde slag om Ieper (juli tot november 1917).
1923: (her)oprichting van een houten staakmolen overgebracht uit Zerkegem (Jabbeke). Deze zogenaamd "Verbrugghes molen" of "Hoge Dijk molen" dateert van circa 1623 en is circa 1850 op een torenkot geplaatst. Te Zarren wordt de molen echter op ommetselde, bakstenen teerlingen herbouwd.
Circa 1918: bouw van een maalderij met dieselmotor. Deze in 1984 door storm ingestorte maalderij was een éénlagig gebouw onder pannen zadeldak met een centrale rechthoekige poortdoorrit, geflankeerd door segmentbogige vensteropeningen.
1949: definitieve stillegging van de molen en begin van het geleidelijk verval.
1971: aankoop van de molen door de toenmalige gemeente Zarren-Werken. De lekkende molenkap wordt afgedekt.
1973: bescherming als monument.
In 1982 worden dringende instandhoudingswerken uitgevoerd door molenbouwers Peel (Gistel): verwijderen van de restanten van de halfverdekkerde wieken (gebroken roede), het onderschoren en dichtmaken van de molenkast.
1984: instorting van maalderijgebouw na ernstige stormschade.
1991: dichting van de molen met roofingplaten door de pas opgerichte vereniging "Wullepitmolen VZW".
1994: verkoop van de molen aan de provincie West-Vlaanderen op vraag van de "Wullepitmolen VZW".
1996-2000: maalvaardige restauratie van de molen door molenbouwers Peel (Gistel).
Houten staakmolen op gesloten voet op een molenmote. Molenvoet met staak, streekbladen en kruisplaten op vier hoge bakstenen teerlingen waarrond een ronde bakstenen muur voorzien van een met eiken schalies bedekt dak. "Teerlingkot" opengewerkt met twee rondboogdeuropeningen en twee rondboogvensters. Houtwerk naar oud model. Vloer met geïncorporeerde oude Franse molensteen. Tevens oude Franse molensteen buiten tegen het "teerlingkot".
Molenkast en trap in eiken constructie. De staak van circa 1623 (Zerkegem) is onderaan afgewerkt met voluutvormig sculpteerwerk. De doorboring van de staak wijst op de ombouwing van de molen circa 1850 op zijn oorspronkelijke locatie (Zerkegem) tot een oliemolen op torenkot. De windweeg en de mansardekap zijn bedekt met gekloven eiken schalies, de zij- en voorwegen met een verticale beplanking (oregon) met ronde kijkgaten. Koperen windvaan in de vorm van leeuw met banier. Vlaams gevlucht van 24 meter, met windplanken.
Interieur. Twee zolders. Steenzolder met twee steenkoppels aangedreven door vangwiel (47 kammen) en voorwiel (44 kammen) onder molenkap. Haverpletter. Inscriptie op voorbalk van de steenzolder "GVB 1855" (verwijst naar Gust Verbrugghe, molenaar in Zerkegem).
Bron: BAERT S. & VANNESTE P. in samenwerking met CREYF S., DEVOOGHT K., GHERARDTS F. & MOEYKENS S. 2008: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Kortemark, Deel I: Deelgemeenten Kortemark en Handzame, Deel II: Deelgemeenten Werken en Zarren, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL40, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol; Baert, Sofie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Vanneste P. & Baert S. 2008: Wullepitmolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/91394 (geraadpleegd op ).