is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve Hof ter Anghereel
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Hoeve Hof ter Anghereel met tuin en oorlogsmonument
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve Hof te Angereel
Deze vaststelling was geldig van tot
Het Hof ter Anghereel is sinds 1573 bekend als pachthoeve. De vermoedelijk oorspronkelijk gesloten hoeve heeft een U-vormige plattegrond met bakstenen gebouwen onder zadeldaken uit de eerste helft van de 19de eeuw, gelegen in een grote tuin met parkallure. Bij de hoeve bevindt zich een oorlogsmonument.
Het landgoed Hof ter Anghereel werd voorheen naar voorname eigenaars ook wel Hof Schollaert of Hof Buysse genoemd en was, onder meer volgens oude prentkaarten van vroeger, ook gekend als Ter Biest. Tot enkele jaren voor het moment van bescherming (2012) en gedurende bijna een eeuw (naar verluidt vanaf 1932 tot begin 21ste eeuw) was het goed vooral in gebruik als buitenverblijf van de familie Buysse.
Het domein gaat in oorsprong echter terug op een historische pachthoeve die in tegenstelling tot de meeste grote hoeves te Appelterre en omgeving niet ontstond door toedoen van de abdij van Ninove; maar door prominente privé-initiatiefnemers.
Volgens de literatuur zou de naam van het landgoed ontleend zijn aan die van de vroegere eigenaars. In de 15de eeuw zouden ridder Gillis van den Eechoute († 1431), heer van Anghereele en van Autreppe, en zijn zoon Janne een landgoed in Appelterre in bezit hebben gehouden dat met het Hof ter Anghereel wordt geïdentificeerd. Anghereel zou de vernederlandsing zijn van "Angreau", plaatsnaam in Henegouwen. Gilles van den Eec(k)houte (ook Van Eechaute), heer van Angreau en Autreppe, werd evenals zijn echtgenote in de parochiekerk van Appelterre begraven. Hij werd ook Gillis Hanghereel genoemd en zijn zoon Janne mijnheere Anghereele.
De oudst gekende archivalische vermelding van de hoeve dateert van 1543 en komt voor in de schepenbrieven van Appelterre. Volgens een archiefvermelding uit 1556 was het pachtgoed toen voor drie vierden eigendom van jonkvrouw Johanna Bethz en werd het omschreven als: "... een behuust pachtgoet ghenaempt tgoet ter biest ofte thof tanghereele lighende inde prochie van Apelterre, zantberghe, Eyghem ende daeromtrent...". Het andere vierde behoorde toe aan de erfgenamen van wijlen Simon Bethz, heer van Bottele. Penningkohieren van 1571 vermelden de hoeve met als eigenaar Jacob de Blasere en de erfgenamen van Simon Betz, en als pachter Adriaan van Melle. In 1573 zou het hof aangekocht zijn door Gijzelbrecht van der Smessen; het betrof een pachthoeve.
De vermelding van de hoeve in het landboek van Appelterre-Eichem van 1653 luidt: "Item noch het hof thangereel met de veldekens lant ende hoplochtinck daer aen gheleghen paelende int gheheel oost ende suyt de strate noort den voetwech west pieter borreman ende den neercauter is int gheheele groot 7 dagwanden 86 roeden".
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) is ter hoogte van het Hof ter Anghereel een gebouwencomplex met een configuratie aangegeven die voornamelijk naar oriëntatie verschilt van jongere weergaven. De Ferrariskaart toont aaneensluitende gebouwen in U-vorm geopend naar het noordoosten met voorliggende boomgaard.
Volgens een bewaarde akte werd "eene hoeve genaemt het hof ter Biest ofte angereel" in 1802 aangekocht door Marie Livina De Backer, weduwe van Guilhelmus Buydens. In de eerste decennia van 19de eeuw vonden wellicht belangrijke verbouwingen plaats die bepalend zijn geweest voor het huidig voorkomen van de gebouwen, confer het jaartal in ankers op zijgevel van zuidwestelijke schuur, het jaartal 1809 op de balk van het zoldergebint van de woning, het jaartal 1830 op het klokje van de klokkenstoel van de woning, het jaartal 1811 op een balk van de zuidoostelijke schuur.
Door huwelijk ging het hof over in bezit van de familie Schollaert. Volgens de aanwijzende tabel van het Primitief kadaster (voor 1835) was Benedict Schollaert, burgemeester van Appelterre, eigenaar van het huis met tuin, boomgaard en boomkwekerij . Op de Atlas der Buurtwegen van Appelterre (1843-1845) werd het goed aangeduid als "em>ferme 'Thangereel" en zoals op het Primitieve kadasterplan bestaande uit een vrijstaand rechthoekig gebouw in overeenkomst met de huidige woning, met ten zuidoosten daarvan een diep voorerf in U-vorm omsloten door bedrijfsgebouwen en centraal daarin een kleine constructie, naar verluidt een duiventoren.
Door de aanleg van de spoorlijn (Geraardsbergen - Ninove), volgens een kadastermutatie van 1855, werd een noordelijke strook van het landgoed afgesneden; de spoorlijn doorsneed namelijk enkele percelen (confer de Poppkaart van circa 1860).
Benedict-Jozef Schollaert, burgemeester van Appelterre, die het goed in 1872 van zijn vader Benedict erfde, liet volgens een kadastermutatie van 1874 wijzigingen aan het gebouwenbestand aanbrengen. Daarbij werd ongeveer twee derde van de bedrijfsgebouwen gesloopt, zodat die gereduceerd werden tot de bewaarde gebouwen. Wellicht had het hof toen al zijn functie van landbouwbedrijf verloren, zoals gemeld in de literatuur.
In 1875 werd in opdracht van Benedict-Jozef Schollaert een wegkapel op de hoek van de ’t Angereelstraat en de Wilderstraat gebouwd op tuingrond die door de spoorlijn van het goed was afgesneden (confer kadastermutatie van 1876).
Door huwelijk en nalatenschap kwam het Hof ter Anghereel begin 20ste eeuw toe aan de familie Buysse.
Uit de periode 1908-1909 dateren diverse bouwplannen opgemaakt door de Gentse architect Edmond Haché met weergave van de toenmalige toestand van de woning en ontwerpen voor aanpassingen onder meer voor een nieuwe trap. Wellicht vond rond die periode een interieurwijziging plaats, voornamelijk van het centrale deel, en werden een aantal ruimten van een nieuwe vloer voorzien (mozaïekvloeren, keramische tegelvloer). De woning wordt omschreven als landhuis en maison de campagne. De plannen en werken werden uitgevoerd in opdracht van Alfred Buysse, advocaat te Gent, en zijn echtgenote Adèle van den Bossche; zij zou het tuinontwerp hebben gemaakt dat in de aanleg bewaard gebleven is.
Volgens het kadasterarchief had een gedeelte van de aan de straat gelegen schuur van 1921/1922 tot 1949 de functie van tabakfabriek. Hervé Buysse (1885-1969) staat genoteerd als tabaksfabrikant te Appelterre, producent van "Tabak Anghereel".
Een plan en ontwerptekening opgesteld door de Gentse architect Jean Hebbelynck voor de nieuwe dakkroonlijst op klossen, zoals nog bestaand, dateert van 1931.
Het Hof ter Anghereel is één van de grote landbouwbedrijven geweest die naast enkele grote abdijhoeves bijdroegen tot de landbouwexploitatie van het gebied. De hoeve ligt in het gehucht Nederstraat aan de vroegere Hoogstraat, latere Stationsstraat en sinds 1977 ’t Angereelstraat geheten. Het betreft één van de oude hoofdstraten in Appelterre, die van de kerk zuidwaarts leidt richting Dender. Het Hof ter Anghereel ligt op de grens van de hoger gelegen koutergronden (Nederkouter) en het meersgebied van de Dender (Dendermeersen). Dergelijke locatie op de rand van koutergrond en de lager gelegen meersen is typerend voor landbouwexploitaties ontstaan in de late middeleeuwen.
De gebouwen bezitten een U-vormige aanleg en omvatten een ruim opgevatte en lange rechthoekige woning, haaks ingeplant op de ’t Angereelstraat en met traditioneel zuidoostelijk gerichte voorgevel; daarvoor liggen haaks twee kleinere parallel ingeplante constructies, vroegere bedrijfsgebouwen waarvan het zuidwestelijke paalt aan de straat. Het voorerf is omsloten door een bakstenen muur met een toegangshek in de as van de woning. Het erf is aan twee zijden omgeven door een aangelegde beboomde tuin met parkallure; deze grenst ten noordwesten aan de spoorlijn, ten noordoosten aan de Botermelkstraat, ten oosten en zuidoosten aan de Neerstraat. De beboomde tuin is omsloten door een haag en deels door een bakstenen muur met hek tussen bakstenen pijlers. De hoofdtoegang tot het voorerf wordt gevormd door een overluifelde, rechthoekige inrijpoort tussen de woning en de vleugel aan de straat die een conciërgewoning incorporeert.
Door zijn gesloten karakter vanaf de straat gezien, de monumentaliteit van de voormalige boerenwoning, de duidelijke samenhang ervan met de vroegere bedrijfsgebouwen in een U-vormige constellatie op ommuurd voorerf, de karakteristieke bouwfysische kenmerken als agrarische bouwvorm, bleef de herkenbaarheid als voormalige, vooraanstaande historische hoeve bewaard.
De gebouwen vormen een mooi ensemble van landelijke architectuur in gewitte, overwegende baksteenbouw onder leien en pannen zadeldaken met beperkt gebruik van zandsteen waaronder op sommige gevelhoeken en als wellicht hergebruikte elementen met inscripties in één van de bijgebouwen. De woning vormt het grootste volume en is op typische wijze verrijkt met hardsteen rond de muuropeningen, een bouwkenmerk waarvan het gebruik aansluit bij de streekgebonden Henegouwse hoeve- en woningbouw.
Globaal gezien bezit de woning een prominent voorkomen dat het wellicht in het begin van de 19de eeuw naar uitzicht al verkreeg als woning bij een boomkwekerij annex boomgaard en tuin. Diverse bouwsporen extern en intern laten vermoeden dat een bestaande, wellicht 18de-eeuwse constructie toen onder meer zijdelings werd verlengd met de twee linker traveeën; daardoor werd het huis aangepast tot het huidig volume en verkreeg het grosso modo zijn uitwendig aspect. Zoals gebruikelijk in de traditionele boerenhuisbouw is de voorgevel van de woning naar het zuidoosten gericht en telt ze één bouwlaag onder zadeldak.
Volgens bewaarde bouwplannen van 1908-1909 voor verbeteringswerken aan het "maison de campagne" werd het landhuiskarakter van de woning omstreeks die tijd versterkt: de twee rechter traveeën werden bij het woongedeelte ingelijfd en het formaat van de muuropeningen werd daartoe aangepast en van een gelijkaardige omlijsting voorzien; tegelijkertijd werd toen wellicht de pannen dakbedekking van de twee linker traveeën door leien vervangen. De achtergevel werd midden doorbroken door een vierdelige gebogen vensterdeur in functie van de tot een grote L-vormige ruimte samengevoegde centraal gelegen ruimtes.
De opvallend ruime woning is opgevat als een breed rechthoekig dubbelhuis van één bouwlaag en tien traveeën, afgedekt onder leien zadeldak. Het draagt centraal een dakruitertje met houten klokkenstoel, bekroond door een windhaan die een vroegere windwijzer in pijlvorm vervangt. Volgens oude prentkaarten werd de centrale voordeur vroeger door één dakkapel gemarkeerd, nadien vervangen door drie centrale dakkapellen; ook de vier dakkapellen aan de achterzijde werden later toegevoegd, evenals de houten vensterluiken met lichtopening.
De verankerde lijstgevel bezit een regelmatige travee-indeling, met uitzondering van de tweede bredere linker traveeën. De lage lichtgrijs geschilderde plint is voorzien van twee lage gekelderde keldergaten onder de opkamervensters van de vier linker traveeën. Karakteristiek zijn de hoge rechthoekige muuropeningen in accentuerende hardstenen omlijstingen met sponning. Bijzonder is ook dat het meeste authentieke eiken houtwerk, met kruisvormige kozijnen voorzien van kleine roedeverdeling en oude beglazing nog aanwezig is. In de achtergevel is er minder rijk gebruik gemaakt van hardsteen, namelijk beperkt tot de lateien en onderdorpels van de vensters. In de rechter zijpuntgevel zijn beneden sporen van gedichte gebogen muuropeningen zichtbaar en een verspringing in het metselwerk bij de aanzet van de zolderverdieping. Voorheen leunde tegen deze gevel een kleine stal aan onder lessenaarsdak met buitentoilet.
De plattegrond omvat de keuken (voorheen ‘buanderie’), achterkeuken, centrale woonkamer, achterkamer, zogenaamd ‘Petit salon’ (voorheen ‘cuisine’), groot salon (voorheen ‘salle à manger’) en slaapkamers.
De grotere muurdikte van twee dwarse binnenmuren wijst op wellicht aanvankelijke buitenmuren van een constructie die slechts zes traveeën telde. Eén ervan (links) vertoont op zolderniveau muurvlechtingen van een scherpere dakhelling. Ook de drie kelderruimten met tongewelf onder de derde en vierde travee kunnen tot die aanvankelijke constructie behoord hebben. Het pleisterwerk van de zoldering in de opkamer erboven vertoont lijstwerk dat 18de-eeuws van stijl is. Onder de jongere twee linker traveeën van het groot salon bevinden zich twee bredere, gedrukt gewelfde kelders. Alle kelders zijn via een deels verplaatste natuurstenen keldertrap bereikbaar. De zoldertrap met kwartslag, bordes en afgeplatte balusterleuning, is naar een plan van 1909 uitgevoerd als onderdeel van de verbeteringswerken uit die periode.
Structureel bewaart de woning zoals in boerenwoningen uit de 18de en 19de eeuw grotere ruimten aan de voorzijde en kleinere aan de achterzijde. De balken in de grote centrale woonkamer, waarvan de balkzool versierd is met wolfstandmotief, profielen en wafelmotief, vertonen tevens grote schoorgaten en zijn wellicht hergebruikt materiaal uit de 17de eeuw.
Het zoldergebint met telmerken, onderdak, zoldervloer deels van brede planken (minstens opklimmend tot begin 19de eeuw, mogelijk deels nog uit de 18de eeuw) is gedeeltelijk zichtbaar gebleven.
De meeste binnendeuren zijn authentieke eiken paneeldeuren met oren en drupmotief, gevat in geprofileerd lijstwerk, classicistisch van stijl en vermoedelijk daterend uit begin 19de eeuw. De meeste benedenruimten bewaren een granitovloer met boorden en fraaie ornamentiek in mozaïektegeltjes daterend uit het eerste kwart van de 20ste eeuw. In de bijkeuken op de rechter achtergevelhoek ligt een polychrome tapijttegelvloer uit dezelfde periode. Deze elementen getuigen van een aanpassing in de geest van een rijkere, burgerlijke wooncultuur.
In de grote L-vormige centrale woonkamer zijn de wanden bovenaan afgewerkt met een brede boord polychroom behangpapier met diverse jachttaferelen (na 1910, wellicht uit het tweede kwart van de 20ste eeuw). De open haard met neogotisch getinte hardstenen schouwbenen dateert vermoedelijk uit eind 19de of begin 20ste eeuw. Rondom zijn de wanden afgewerkt met een houten lambrisering. De opkamerdeuren bezitten een drempel van zwart marmer en de vensters zijn voorzien van zwart marmeren venstertabletten. In de keuken hebben de wanden een witte tegellambrisering op groene plint en met bovenaan een decoratieve boord met motief in groen (begin 20ste eeuw). De (omgekeerde) moerbalk en de geprofileerde natuurstenen schouwbenen onder de brede schouwvang met brede haardlijst zijn wellicht gerecupereerde elementen. De haardwand is bekleed met gesinterde bakstenen. De oude buitendeur aan hengsels omvatten de behouden slotplaat en grendels (afkomstig van vroegere centrale voordeur). Een dubbele armwaterpomp bevindt zich in de kamerhoek met houten pompkast en koperen kranen.
In drie overige grote benedenkamers zijn schouwen aanwezig die wellicht op een oud schouwlichaam teruggaan. Eén met gebogen schouwmond is bekleed met gesinterde bakstenen en twee rijen wit geglazuurde tegels met paars decor in cirkel. De schouwboezem vertoont afgeschuinde hoeken. In het zogenaamde ‘Petit salon’ is de haardmond volledig bekleed met wit geglazuurde tegels met paarse bijbeltaferelen in cirkel en ossenkop als hoekmotief. Wandtegels van dit type kwamen al in de 17de eeuw voor, waren vooral in de 18de eeuw populair als binnenbekleding van de haard en bleven nog ruim toegepast in de 19de eeuw. Vergelijkbare exemplaren met deze aangebracht in het ‘Petit salon’ worden omstreeks 1870 gedateerd. De mantel zelf is in een recentere periode met hout bekleed.
Het uiterst links gelegen groot salon vertoont op de gepleisterde zoldering en op de schouwboezem stuclijstwerk, stilistisch te plaatsen in de eerste helft van de 19de eeuw.
De hoofdtoegang tot het landgoed op de noordwestelijke erfhoek, tussen de zijgevel van het landhuis en de straatgevel van één van beide bijgebouwen, is afgesloten door een poort van een type dat gebruikelijk is in de traditionele hoevebouw. De opgeklampte dubbele houten poort bezit in één vleugel een voetgangersdeur. De poort is overdekt door een zadeldakje dat oversteekt op houten dakzool.
De parallelle, vroegere bedrijfsgebouwen in verankerde baksteenbouw zijn iets lager dan het landhuis zelf. Beide volumes hebben grotendeels gewitte gevels op een lage gepikte plint en zijn afgedekt met pannen zadeldak. Ze vormen een rest van het vroegere bedrijfsgebouwenbestand in U-vorm dat al bestond in het begin van de 19de eeuw en in 1874 voor ongeveer twee derde was afgebroken. De aansluitende ommuring van het erf geeft nog een suggestie van de vroegere gesloten aanleg van het voormalige hoevecomplex. De erfgevels zijn bovenaan afgewerkt met een getrapte daklijst.
De zuidwestelijke vleugel is op de punttop naast de toegangspoort met cijferankers gedateerd 1803. Het X-vormige topanker met donderbezem is een oud afweerteken tegen het kwaad. De erfgevel vertoont sporen van gedichte muuropeningen, onder meer van een poort met bewaarde houten latei. In de gevel is gerecupereerde zandsteen verwerkt, waaronder een omgekeerd fragment van een gevelsteen met omgekeerd opschrift: ".729" onder "A O". Een rechthoekige staldeur met houten latei bewaart zandstenen stijlen op zware post met slecht leesbare inscripties. Op de linker post: "LX/ VELLA" en op de rechter: "DECLXI?/ EREXIT". Deuren en vensters hebben een diverse vormgeving en verschillend formaat, ook aan de straatkant waar blijkt dat een deel van de vroegere schuur deels tot woning werd gewijzigd. De schuurpoort aan de straatzijde bleef behouden. De travee naast de toegangspoort hoort bij het landhuis en herbergt een kamer met cementtegelvloer voorzien van sterpatroon in zwart/wit, een tegellambrisering en eenvoudige marmeren bekleding van de schouwmantel.
De zuidoostelijke vleugel bezit een zijpuntgevel met vlechtingen, de meeste muuropeningen zijn vrij laag en met houten latei afgedekt onder ontlastingsboog. De gietijzeren armwaterpomp is groen geschilderd. Het behouden dakgebint zou 1811 gedateerd zijn.
Het voorerf bewaart een geometrisch opdeling met grasperken, zoals aangegeven op prentkaarten uit begin 20ste eeuw. Op de laatste strook grond palend aan de straat werd een tennisveld aangelegd binnen de ommuring van het erf.
De omsloten tuin (ten noorden en ten oosten) bezit een aanleg met parkallure in overeenstemming met het specifiek karakter van de woning als landhuis. Het betreft een landschappelijk aanleg met gebogen paden, grote graspartijen afgeboord door heesters en met accenten door solitaire bomen en bomengroepen, waaronder diverse grote exemplaren.
Een oorlogsmonument is opvallend zichtbaar opgesteld door zijn beeldbepalende inplanting in de as van de inkom. Het staat prominent achteraan in een open vista gecreëerd door de tuinaanleg, namelijk door het centrale open grasveld van de tuin. Dit vrij zicht op het gedenkteken is duidelijk herkenbaar vanaf het voorerf aan de voorgevelzijde van de woning. Het betreft een oorlogsmonument binnen particulier terrein opgericht als een privaat gedenkteken voor de familie aan één specifieke persoon die als oorlogsslachtoffer tijdens de Eerste Wereldoorlog het leven liet. Het gedenkteken is een eerbetoon en blijvende herinnering aan André Buysse (°1893 - † 1916), oorlogsvrijwilliger, gesneuveld tijdens de Eerste Wereldoorlog op het ereveld. Deze zoon van eigenaar advocaat Alfred Buysse was als sergeant bij het 12e linieregiment 9e Compagnie gewond op de voorposten van Diksmuide en aan zijn verwondingen overleden. Als fenomeen vindt dergelijk monument aansluiting bij de vele gemeentelijke en stedelijke oorlogsgedenktekens opgericht op publiek terrein voor de Belgische gesneuvelden en oorlogsslachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Naar typologie en thematiek vertoont dit privaat gedenkteken overeenkomst met gemeentelijke oorlogsmonumenten, namelijk met het vrijstaand driedimensionaal uitgewerkt type.
Het betreft hier een figuratief gedenkteken met een beeldhouwwerk in gewitte kunststeen op een vierkante, gemetste bakstenen sokkel. Het beeld is een realistische voorstelling van een soldaat, een figuur die op zich of als onderdeel van een beeldengroep dikwijls werd toegepast voor een oorlogsgedenkteken als directe verwijzing naar het historisch oorlogsgebeuren dat in het collectief geheugen bewaard bleef. De figuur is als een soldaat die ten strijde trekt weergegeven, stappend met het geweer dragend in de rechterhand en met ransel op de rug. Vooraan op het vierkante voetstuk van het beeld staat in het reliëfletters "Volontaire belge 1914". Het beeld is niet enkel een eerbetoon voor de zelfopoffering van een familielid maar tevens een herinnering aan het trauma als gevolg van het oorlogsleed binnen de familie. Op deze wijze illustreert het ook de maatschappelijke impact van de historisch belangrijke Eerste Wereldoorlog op de bevolking.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Appelterre-Eichem
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hoeve Hof ter Anghereel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/9334 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.