is aangeduid als beschermd varend erfgoed Sleepspits Mon Désir
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld varend erfgoed Sleepspits Mon Désir
Deze vaststelling is geldig sinds
Geschiedenis van het vaartuig: De Mon Désir is een spits, een soort vrachtschip van circa 38,5 meter dat tussen ongeveer 1890 en 1970 beeldbepalend was op onze kanalen. In de jaren 1960 bestond de Belgische binnenvaartvloot voor 60% uit spitsen. Aanvankelijk werden die schepen gejaagd of gesleept. Rond 1945 verdrong de gemotoriseerde spits de sleepspits. Van de groep sleepspitsen blijven vandaag vrijwel geen gave exemplaren meer over, met uitzondering van de Bon Crédit en de Mon Désir. Dit laatste schip heeft maar weinig aanpassingen aan het oorspronkelijk opzet gekend en is de meest complete sleepspits in Vlaanderen. Het gave woonverblijf werd gezien de krappe financiële mogelijkheden met smaak ingericht. De centrale mastkast is nog aanwezig evenals de originele houten luiken waarmee het ruim werd afgedekt.
De spits was het voornaamste type van vrachtschip op de binnenwateren van onze streken. De eerste veertig jaar werden de spitsen gejaagd door de schippersfamilie, professionele boottrekkers, een muilezel of een paard. Vanaf de jaren 1920 werden gemotoriseerde spitsen gebouwd, die evenwel pas na de Tweede Wereldoorlog de sleepspitsen verdrongen. Het schip werd vooral op Belgische werven gebouwd, maar ook in Frankrijk en later Nederland liepen spitsen van stapel. Hoewel het geografische zwaartepunt van de spits in Frankrijk en België lag, was het type ook goed vertegenwoordigd op de Nederlandse en Duitse kanalen. De grote geografische verspreiding van de spits was te danken aan de afmetingen die toelieten om door de meeste West-Europese sluizen te versassen. De afmetingen van de spits (circa 38,5 m op 5,05 m) waren aangepast aan de Franse Freycinet-sluizen (40 m x 5,20 m x 2 m). Er wordt dan ook courant naar de 'achtendertiger' verwezen, de spitsenmaat.
De Mon Désir werd in Merelbeke gebouwd in 1913. De eerste gekende inschrijving van het schip vond plaats bij het meetbureau van Rijsel op 7 juli 1923. Het schip heette toen de Somme. Vanaf 10 juli 1925 is het schip gekend als de Mon Désir. De eerste eigenaar was wellicht Seppe De Smedt.
De Mon Désir maakt deel uit van de collectie van het Rijn- en Binnenvaartmuseum in Antwerpen. In het ruim van het schip wordt de geschiedenis van de binnenvaart geïllustreerd met tal van fotografische documenten, schaalmodellen en andere voorwerpen. Deze herbestemming versterkt de historische waarde van het schip.
De Mon Désir werd op 28 mei 2013 als varend erfgoed beschermd. De Mon Désir is een uniek, authentiek en gaaf voorbeeld van een sleepspits uit het begin van de twintigste eeuw. Het schip werd nooit gemotoriseerd, wat uitzonderlijk is.
Eigenaars: De eerste eigenaar van de Mon Désir was wellicht Seppe de Smedt. In 1925 was zijn weduwe de eigenaar. Het schip voer toen met personeel voor haar rekening. Nadien wordt de eigendom van het schip onduidelijk, tot aan de overdracht aan het Rijn- en Binnenvaartmuseum.
Bouwjaar: 1913.
Werf: Merelbeke, werf onbekend.
Functie: De Mon Désir werd als vrachtschip gebouwd. Vandaag maakt het schip deel uit van de collectie van het Rijn- en Binnenvaartmuseum.
Vaargebied: De kanalen van België, Noord-Frankrijk en Nederland.
Vracht: Bulkgoederen zoals steenkool en graan. Mogelijk werden ook stukgoederen vervoerd.
Beschrijving romp, constructie en opbouw: De Mon Désir werd in staal gebouwd. De platen werden met klinknagels aan de spanten en elkaar bevestigd.
De spits had een balkvormige romp met rechte stevens. Spitsen hebben, in tegenstelling tot rondere Nederlandse vrachtschepen zoals de luxemotors, rechthoekige kimmen, dat wil zeggen dat de verbinding tussen het vlak en de wand met een rechthoekig hoekijzer werd uitgevoerd. Het voorschip is kort gebogen en de kop afgeplat. Het achterschip van de Mon Désir is vol en rond gebouwd.
Het vrachtruim werd opgehoogd door een opstaande rand, den of dennenboom genoemd. Dit stond toe om een grotere vracht mee te nemen. De den voorkwam ook dat het water in het ruim liep via de lage, smalle gangboorden die het voor- en achterschip met elkaar verboden. Het ruim zelf werd afgedekt door ronde houten luiken die dwars over het ruim werden gelegd. De luiken werden tot vlak tegen elkaar geschoven. Onder de kier lag telkens een goot die voor de afwatering zorgde. De ronde luiken werden door een scheerbalk ondersteund. De luiken werden afgedekt met een zwaar dekkleed, dat de vracht tegen de elementen moest beschermen. Op de Mon Désir zijn de originele houten luiken nog aanwezig.
De schipper stond op de Mon Désir op de achterplecht onder een markies. De markies was een overkapping om de schipper te beschutten. De markies kon echter nog niet worden afgesloten aan de achterzijde omdat de lange helmstok dit verhinderde. Het grote houten roer met lunette is typisch voor de sleepspitsen. Omdat sleepschepen weinig gang maakten en de rompvorm niet geschikt was voor manoeuvres werd de oppervlakte van het roer zo groot mogelijk gemaakt. Bij de eerste spitsen werd een breed roer in trapeziumvorm geïnstalleerd. Om in de sluizen te passen werd het roer plat tegen de achtersteven aangebracht. Het roer kon bijgevolg niet breder zijn dan de helft van de romp, dus circa 2,5 meter. Dit leverde nog niet voldoende hefboomkracht op, wat leidde tot de ontwikkeling van een ophaalbaar verlengstuk van het roer, de zogenaamde lunette of stuurplank (in het Frans rallonge of volet genoemd). Uitgeklapt kon het roer van een sleepschip zo 4 tot 5 meter lang zijn. Een aantal sleepspitsen, zoals de Mon Désir, hadden een bijkomend schep- of koproer. Dit werd onder de voorsteven van het schip bevestigd en kon bediend worden op het voordek als bijkomende besturing.
Tonnage: 349 nettoton.
Tuigage: De Mon Désir werd gejaagd met de jaagmast. De mast diende om de jaagkabel te geleiden. De mast werd vervaardigd uit een naaldboom met een rechte stam en weinig vertakkingen. Om onder de bruggen door te kunnen was die mast neerlaatbaar.
Motor: De Mon Désir werd nooit gemotoriseerd.
Interieur: De Mon Désir beschikt over een smaakvol ingericht woongedeelte in het achteronder met enkele decoratieve elementen in art-decostijl, die de relatieve welvaart van de schipper illustreren. Het woongedeelte was te bereiken via de koekoek (de gebogen ingang van de trap) op het achterdek. Het ruim van het schip is ingericht als expositieruimte voor het Rijn- en Binnenvaartmuseum. Er wordt een boeiend beeld geschetst van de historische binnenvaart en de sociale context van de schippersfamilies.
Uitrusting: De dekuitrusting op de Mon Désir is nog volledig. Op het voordek bevinden zich de ankerlier, het anker, de kraanbalk en de bolders. Op het voordek is ook de verhaalkabel met verhaalrollen voor het geleiden van de kabel terug te vinden. Dit diende om het schip naar een vast punt op de oever/kade te trekken. Op ongeveer een derde van het schip werden lange zwierbomen van circa 5 meter geïnstalleerd om de oever te bereiken. Op de den werden aan elke zijde twee barlijnen gemonteerd waarop lange objecten zoals de pikhaken, schoorbomen, ladders en loopplanken konden worden gelegd. Op het achterdek staan onder meer een lier, bolders en een ingebouwde kombuis onder de markies.
Auteurs: Van Dijck, Maarten
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Mon Désir [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/99060 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.