is aangeduid als beschermd varend erfgoed Kerkschip Sint-Jozef
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld varend erfgoed Kerkschip Sint-Jozef
Deze vaststelling is geldig sinds
Geschiedenis van het vaartuig: Het kerkschip Sint-Jozef werd tussen 1942 en 1944 als betonnen bunkerschip gebouwd. De opdracht voor de bouw kaderde in een reeks van zeven gelijkaardige schepen die in Rotterdam, Venetië en Zuid-Frankrijk zouden worden gebouwd voor de logistieke ondersteuning van het Duitse leger. De schepen werden besteld door de Kontinentale Ölgesellschaft Berlin. Enkel in Rotterdam werd effectief een schip gebouwd. De leiding voor de bouw lag bij het Parijse constructieatelier La maison Saintrap et Brice.
Het schip zou ingezet worden voor de bevoorrading van de Duitse vloot. Het gebruik van magnetische zeemijnen door de Engelse marine in de beginfase van de Tweede Wereldoorlog bezorgde de Duitse marine logistieke problemen. Betonnen bunkerschepen konden een oplossing leveren omdat ze niet magnetisch waren. Beton bleek ook een geschikte bouwmethode te zijn om extra wanddikte te creëren als bescherming tegen de impact van granaten, mortieren, en ander geschut. Net zoals bij de verdedigingsconstructies op het land werd dan ook getracht om de bevoorradingsschepen uit te voeren als echte ‘bunkers’ in de zin van versterkte constructies.
Het bunkerschip (‘bunkeren’ in de zin van ‘bevoorraden’) waarvan hier sprake, werd in 1944 naar de haven van Antwerpen gesleept om daar gemotoriseerd en uitgerust te worden. Met de bevrijding van Antwerpen werd het schip echter door de Belgische staat in beslag genomen en openbaar verkocht voordat het kon afgewerkt worden. In 1946 kocht de Antwerpse firma Antoine Vloeberghs de romp. Vloeberghs bouwde het schip om voor opslag, ziften en wassen van steenkolen. Waarschijnlijk kreeg het schip op dat ogenblik de naam Citank. Het logge, diep liggende en niet gemotoriseerde schip was echter niet geschikt om te worden ingezet op de binnenwateren en bleef aan de kade liggen.
Op 18 december 1950 schonk Vloeberghs het schip aan het Aartsbisdom Mechelen, met de intentie om er een kerkelijk en sociaal centrum voor de binnenvaartschippers en hun families van te maken. De eerste pogingen om een werk op te richten voor de geestelijke omkadering van de schippers dateerde van het einde van de negentiende eeuw. In 1949 werd de Schippersgilde Sint-Jozef opgericht.
Het werd wachten tot de lente van 1952 vooraleer een praktische oplossing werd gevonden om de Citank te verbouwen. De aangekochte betonnen barakken van het gehucht Meereigen in Merksem werden herbruikt om het schip bovendeks uit te bouwen. Zo kon er ruimte gemaakt worden voor onder andere een grote kapel, een kleine kapel, een woonst voor de aalmoezenier en een uitleenbibliotheek. Uiteindelijk werd de Citank op 26 september 1952 verhaald van het Asiadok naar het Eerste Havendok nr. 112 (Albertdok I Kaai nr. 112). Het vaartuig werd daar achterwaarts afgemeerd: in het achterschip werden, de nu nog zichtbare, openingen gemaakt om met loopplanken een permanente toegang vanaf de kade mogelijk te maken. Een hooggeplaatst neon-verlicht kruis kwam op de voormast en ging schijnen als een lichtbaken in de haven. De naam Citank werd overschilderd door de nieuwe naam Sint-Jozef. Op 23 november 1952 werd de schippersparochie opgericht en kon de voorlopige kapel gezegend worden.
De volgende jaren werd het kerkschip een algemeen gekend baken en een plaats voor samenkomsten van de varende binnenschippersgemeenschap. Aan boord werden naast erediensten ook filmvoorstellingen, allerhande feesten en dansavonden georganiseerd. Voor vergaderingen en kleine feestelijkheden was er een schipperssalon, boven het cafetaria.
Op 27 oktober 1963 werd de grote nieuwe kapel ingehuldigd. Ondertussen was in 1958 het Kerkschip verplaatst van het Albertdok 1 nr. 112 naar het Albertdok 3 nr. 198. Op 6 november 1969 werd het Kerkschip opnieuw verplaatst nu naar het Kanaaldok B1 kaai 526, waar het 42 jaar bleef liggen. Op 3 april 2012 werd het schip verplaatst naar de huidige ligplaats, kaai 25 in het Houtdok. De nieuwe locatie moet het schip beter toegankelijk maken.
Het kerkschip Sint-Jozef werd op 3 oktober 2011 als varend erfgoed beschermd. Het schip is met zijn 95,85 meter één van de grootste nog bestaande vaartuigen in gewapend beton. Het is een materiële getuige van de militaire en strategische ontwikkelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De inzet van het schip vanaf 1952 voor het apostolaat der schippers geeft het schip een sociaal-culturele waarde. Het schip is verbonden met de geschiedenis van de binnenschippersgemeenschap en met de haven van Antwerpen. Het 3.800 ton zware gevaarte is bovendien uitgerust met een aantal kunsthistorische pareltjes. Zo telt de grote Kapel van het schip zes glasramen, uitgevoerd door de Antwerpse glazenier Marc de Groot (1910-1979). De glasramen tonen enkele Bijbelse taferelen die zich op zee afspelen.
Eigenaars: Het schip werd gebouwd voor de Kontinental-Beton-Schiffbau GmbH. Het schip werd in 1944 in beslaggenomen door de Belgische staat en in 1946 verkocht aan de firma Antoine Vloeberghs. Op 18 december 1950 werd het schip aan het Aartsbisdom Mechelen geschonken. Het schip werd eigendom van de vzw Apostolaat der schippers.
Bouwjaar: 1942-1944.
Werf: Gebouwd op een niet nader gespecifieerde werf in Rotterdam.
Functie: Ontworpen als bunkerschip. Fungeerde kort als kolenbunker in de Antwerpse haven, voordat in 1952 de verbouwing tot kerkschip volgde.
Vaargebied: Ontworpen voor de zee, maar sinds 1952 gebruikt in de Antwerpse haven.
Vracht: Het schip werd gebouwd om de Duitse vloot te bevoorraden met water of brandstof.
Beschrijving romp, constructie en opbouw: Het schip werd gebouwd in gewapend beton als een massieve betonschaal op betonnen spanten. Hoewel het gebruik van ferrocement voor vaartuigen niet voor de hand lijkt te liggen, heeft de techniek reeds een lange traditie in de scheepsbouw. Vanaf het midden van de negentiende eeuw werd er geëxperimenteerd met ijzeren wapening gevat in een gietmassa samengesteld uit een menging van een bindmiddel en allerhande granulaten zoals zand en keien.
De Fransman Joseph-Louis Lambton (1814-1887), een pionier van het ferrocement, bouwde in 1855 als eerste een betonnen roeibootje. Vanwege de mogelijkheid om complexe en geronde vormen te realiseren werd er verder met het materiaal geëxperimenteerd in de scheepsbouw. Sinds het midden van de negentiende eeuw werden diverse scheepstypes zoals kano’s, roeiboten, zeil- en gemotoriseerde jachten, vrachtschepen, kustvaarders en landingsvaartuigen in ferrocement gebouwd. De lange bouwtijden met ingewikkelde houten bekistingsvormen verhinderden echter een toepassing van beton op grote schaal in de scheepsbouw. Het gebrek aan staal tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft geleid tot een beperkte opgang van deze bouwmethode zowel in Duitsland als in de V.S.
De ontwikkeling van schaalcontructies in het midden van de twintigste eeuw maakte dat gewapend beton efficiënter kon worden toegepast in de scheepsbouw. Bij schaalconstructies worden de spanten als bijkomende constructies voor de sterkte en verstijving van de romp weggelaten. Een bestudeerde plaatsing van wapeningsstaven en stalen netten in de scheepswand zelf kunnen immers de krachten opnemen, waardoor de effectieve ruimte in de romp beter en met een grotere flexibiliteit kan ingericht en gebruikt worden. Het materiaal brak echter nooit commercieel door, mogelijk ten gevolge de gelijktijdige opkomst van de kunststoffen en de gelaste staalplaatconstructies. Die twee constructietypes lieten toe om sneller en dus goedkoper te bouwen. Bovendien bleken de betonnen schepen niet zo gemakkelijk te besturen.
Bij het bouwen van het kerkschip in 1942-1944 werd gebruik gemaakt van de traditionele bouwstructuur van houten en stalen schepen waarbij de huid werd aangebracht op betonnen spanten. De spanten werden samen met de romp bekist wat een lange bouwtijd met zich meebracht. Blijkbaar was er onvoldoende kennis van of vertrouwen in de toen reeds gekende schaalbouw.
Bij de inrichting van het kerkschip als apostolaat der schippers in 1952 werden de bestaande romp en spantconstructies behouden. Een aantal ruimtes in de romp werden in gebruik genomen. De belangrijkste aanpassingen waren de constructies op het bovendek. De opbouw uit 1952 werd aanvankelijk in belangrijke mate gerealiseerd door het gebruik van gerecupereerde materialen uit de aankoop van geprefabriceerde noodwoningen. Later werden bedaking, buitenwanden en buitenschrijnwerk vervangen en geïsoleerd.
Tonnage: 3.800 ton waterverplaatsing.
Motor: Er is geen voortstuwing aanwezig.
Interieur: Binnen dit merkwaardig volume werden een kleine en een grote kapel ingericht, naast een cafetaria, feestzaal en een klein scheepvaartmuseum. Er werd ook een woning voor de aalmoezenier voorzien met bureel- en vergaderruimte voor de werking van het Apostolaat der Schippers.
Auteurs: Van Dijck, Maarten
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Haven
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kerkschip Sint-Jozef [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/99067 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.