Geschiedenis van het vaartuig: De Amandine werd als laatste IJslandvisser in 1995 uit de vaart genomen. De zijtreiler werd in 1961 door de scheepswerf Panesi in Oostende gebouwd. Vandaag staat het schip in Oostende opgesteld als museumschip.
Geen enkele tak van de visserijgeschiedenis van de Belgische kust spreekt zo tot de verbeelding als de IJslandvaart. De vissers vertrokken voor lange reizen naar een vreemd, verafgelegen eiland, werkten uitputtende lange dagen, soms in de bijtende koude en trotseerden een uiterst gevaarlijke oceaan. Heel wat schepen zijn over de eeuwen heen vergaan. De traditionele vaart op IJsland met zeilschepen vanuit Duinkerke liep op haar einde vanaf ongeveer 1910. De Duinkerkse vloot slonk van 140 vaartuigen in 1868 tot 30 in 1914. Na de Eerste Wereldoorlog voeren slechts enkele zeilschoeners op IJsland tot het laatste zeilschip in de jaren 1930 uit de vaart werd genomen. De vistreilers met stoommachine en later een dieselmotor verdrongen de zeilschepen.
In Oostende volgden enkele reders zoals Louis Dossaer en John Bauwens de Britse technologische ontwikkelingen op de voet en investeerden in grote stoomtreilers voor de IJslandvaart. Na de Tweede Wereldoorlog evolueerde de IJslandvisserij in Oostende naar kleinere schepen, de zogenaamde grote middenslagtreilers, die werden aangedreven met dieselmotoren.
De O.129 Amandine werd op 27 september 1961 te water gelaten op de werf van Richard Panesi senior in het Visserijdok van Oostende. Het werd gebouwd voor de rederij van Engel Verhaeghe en zijn schoonzoon Pieter Vincent. Het schip werd de Amandine gedoopt naar de echtgenote van Engel Verhaeghe, Amandine Danneel. Op dinsdag 20 maart 1962 vertrok het schip op zijn eerste reis naar IJsland. Aanvankelijk viste de Amandine enkel tijdens de zomer op de visgronden rond IJsland. Tijdens de winter koos het schip voor de minder ijzige omgeving van de Noordzee en het Kanaal.
De Amandine werd te water gelaten op een ogenblik dat de IJslandvisserij op een keerpunt stond door de uitbreiding van de IJslandse territoriale wateren. In 1958 werd de zone waarin buitenlandse schepen niet meer mochten vissen opgetrokken tot 12 zeemijl (22 km). De IJslandse regering wilde zo de eigen visserij beschermen en de uitputting van de visstocks voorkomen. De uitbreiding van de IJslandse exclusieve economische zone tot 50 zeemijl in 1972 en vervolgens tot 200 zeemijl (370 km) in 1975 betekende de doodsteek voor de IJslandvisserij. Het afdwingen van de zone veroorzaakte meerdere incidenten tussen vissersschepen en de IJslandse kustwacht, de zogenaamde kabeljauwoorlogen waarbij zelfs schepen van de Britse marine werden ingezet. De omvangrijke vloot van vooral Britse en Duitse vissersschepen werd nadien snel afgebouwd. De visserijakkoorden tussen België en IJsland van 7 september 1972 en 28 november 1975 voorzagen daarentegen in het geleidelijke uitdoven van de Belgische IJslandvloot. De negentien nominatief opgesomde Belgische IJslandvissers, waaronder de O.129 Amandine, mochten in tegenstelling tot de Britse en Duitse schepen verder op IJsland blijven vissen in zeven afgelijnde zones. De uitdovende maatregel bestond erin dat de schepen bij uitdienst name niet mochten vervangen worden.
De gelijktijdige olieschok waarbij de OPEC-landen in 1973 de olieprijzen fors optrokken, zorgde ervoor dat de visserij op IJsland steeds minder rendabel werd. Een schip zoals de Amandine verbruikte per 24 uur 1500 tot 1800 liter diesel. Op een campagne van achttien dagen werd ongeveer 31.000 liter brandstof verbruikt. De vloot Belgische IJslandvissers kromp vanaf het midden van de jaren 1970 gestaag naarmate de schepen verongelukten of uit de vaart werden genomen. In 1980 visten er nog twaalf Belgische schepen op IJsland, vanaf eind 1985 zes en vanaf 1988 nog slechts drie. In 1993 was de Amandine het enige schip dat nog op IJsland voer.
Op 3 april 1995 liep de Amandine voor het laatst de haven van Oostende binnen. Enkele dagen later, op 6 april 1995, werd de Amandine uit de officiële lijst van vissersvaartuigen geschrapt. De reder Willy Versluys en de stad Oostende kwamen overeen om de Amandine in te richten als een museum rond de IJslandvisserij.
De Amandine werd tussen maart 1998 en mei 2000 gerenoveerd door de vzw Maritieme Site Oostende met het dubbele doel om langdurig werklozen naar de reguliere arbeidsmarkt te begeleiden en het visserij-erfgoed te promoten.
De afgewerkte Amandine werd op 15 mei 2000 naar haar nieuwe plaats gesleept en onder ruime publieke belangstelling met kranen in het speciaal gebouwde museumdroogdok geplaatst. Het Amandinemuseum opende op 17 juli 2000 zijn deuren.
Eigenaars:
Bouwjaar: 1960-1961.
Werf: Richard Panesi senior in Oostende.
Functie: De Amandine is een IJslandvisser die werd omgebouwd tot museumschip.
Vaargebied: De Noordzee, het Kanaal en de Atlantische oceaan.
Beschrijving romp, constructie en opbouw: De romp van het schip was in staal en werd volledig elektrisch gelast. De enige uitzondering hierop was de bovenbouw (het stuurhuis en de kaartenkamer) die in aluminium werd gebouwd. Dat materiaal werd gebruikt om gewicht te besparen in de hogere gedeelten van het schip om het zwaartepunt zo laag mogelijk te houden, zodat het oprichtende vermogen van de romp niet zou aangetast worden. Omdat het lassen van aluminium een speciale techniek was, werden de aluminium platen op de traditionele manier geklonken. De romp bevatte vijf waterdichte schotten die het schip indeelden in zes compartimenten. Het schip had een flink oplopende zeeg (deklijn) en een hoge boeg waarop een stormbak werd geplaatst. In tegenstelling tot het lage achterdek van een vroegere generatie IJslandvaarders zoals de François Musin, had de Amandine een hoog achterdek om het schip tegen achteroplopende golven te beschermen. Samen met de relatief grote diepgang moesten deze kenmerken helpen bij het trotseren van de zware noordelijke zee.
Er waren drie brandstoftanks voorzien: twee tanks van telkens 20.000 liter aan weerszijden van de machinekamer en een hulptank van 15.000 liter onder de magazijnen. De hulptank speelde een rol bij het belasten van het schip zolang het visruim leeg was. In de achterpiek was een levertraantank van 3.000 liter ingebouwd en helemaal in het uiterste achterschip bevond zich de zoetwatertank van 5.000 liter.
Bij het ophalen van het net werd de viskuil, die met een steek was dichtgebonden, op het werkdek gelost. Daar werd de vis gesorteerd in de compartimenten op het dek. De compartimentering bestond uit houten planken die rechtopstaand in dekstutten werden geschoven. De vis werd vervolgens gegut en dan gewassen in een installatie vlak achter de hoofdmast. De IJslandvissers hadden gebruikelijk twee luiken die tot het visruim toegang gaven, waar de vis met ijs werd opgeslagen. Om de stabiliteit van het schip te bewaken werd het visruim in compartimenten gevuld. Dit zorgde ervoor dat de inhoud van het ruim op zijn plaats bleef bij een woelige zee. Bovendien had het als voordeel dat de vracht vissen niet onder het eigen gewicht werd verpletterd. Aanvullend werden de grotere vissen zoals kabeljauwen in lagen gestapeld en bedekt met ijs en een laag houten planken om de druk van de bovenliggende vissen te verdelen.
Tonnage: De Amandine mat 196,66 brutoton, wat een indicatie is van het volume van de romp en de afgesloten gedeelten boven het dek. Het schip had een laadvermogen van 68,97 ton. De Amandine was een relatief klein vaartuig in vergelijking met de meeste IJslandvissers.
Tuigage: De Amandine had nog een hulpzeil aan de bezaanmast, een techniek die vanwege haar bijdrage tot de stabiliteit op de vissersschepen nog tot het midden van de jaren 1960 gebruikelijk bleef.
Motoren en keerkoppeling: Het hart van het schip werd door de machinekamer gevormd. Centraal daarin stond de hoofdmotor van de Nederlandse motorbouwer Industrie. De motor (type 6D7 nr. 4338) was een 6 cilinder 4-takt dieselmotor die een effectief vermogen leverde van 510 pk bij 400 omwentelingen per minuut. De achterzijde van de motor dreef de schroefas aan. De overbrenging was een hydraulisch bewogen Renk-keerkoppeling (type SWUF 50) met ingebouwde reductie van 2,57 : 1 (in 1978 vervangen door een Brevo keerkoppeling type 8513). De vierbladige schroef was afkomstig van de Nederlandse firma Lips. Die configuratie liet het schip toe aan een snelheid van 12 knopen te lopen.
De voorzijde van de motor dreef via een lange, brede riem de vislier aan, waarmee de netten werden opgehaald. De motor dreef voorts een aanzetluchtcompressor en twee gelijkstroomgeneratoren van respectievelijk 10 en 15 kw aan.
In de motorkamer stonden verder onder meer de centrale verwarmingsketel aan bakboordzijde en de hulpgroep vooraan aan stuurboordzijde. De hulpgroep was een snellopende (1500 omw/min) 2-cilinder Lister-Petterdiesel van 12,5 pk. Die dreef een 115 volt generator en een aanzetlucht-compressor aan. Boven de hulpgroep stond de koelgroep opgesteld. De twee motoren dreven samen met een elektromotor de verschillende lenspompen aan. Aan de bakboordzijde bevond zich uiteindelijk het hoofdschakelbord en de stalen 110 v-batterij uit 94 elementen.
Uitrusting: Naargelang de visinrichting op vissersschepen werd er gesproken over zijtreilers, hektreilers en bokkenvissers. De zijtreiler was het klassieke type treiler, waarbij met bordennetten over de zijkant van het schip werd gevist. In de jaren 1960 kwamen de hektreilers in gebruik die hun visgerei over de achterkant van het schip vierden en binnenhaalden. Rond dezelfde tijd kwam ook de bokkenvisser in zwang die met behulp van grote bokken de netten vierde. De Amandine was een zijtreiler. Op het werkdek, vlak onder de stuurhut, stond een vislier van Brusselle (Neptune type E II) gemonteerd. De stalen kabels werden via keerblokken en geleidingsblokken naar de vier visgalgen geleid. Die bevonden zich aan beide zijden ter hoogte van de grote mast en de bezaanmast. Bij iedere visgalg hoorde een groot bord. Er werd steeds over één zijde van het schip gevist.
De opstelling van de instrumenten in de stuurcabine werd uitgewerkt door de Antwerp Marine Radio Company. Sinds ongeveer 1950 werd het gebruikelijk om op visserschepen elektrische circuits in te bouwen die toelieten om elektrische apparaten aan boord te nemen. Dit resulteerde in een verhoogde veiligheid en een grotere autonomie van de schepen. De Amandine was aanvankelijk uitgerust met twee radio-installaties, een echo-dieptemeter, een radiopeiler voor automatische positiebepaling op basis van radiogolven en een Marines pathfinder radar.
Interieur: Vooraan het schip onder het hoofddek bevond zich de voorpiek, onmiddellijk gevolgd door de kettingbak en het grootmagazijn, dat was uitgerust met touw- en nettenkooien. Daarop volgend lag het visruim met een capaciteit van 65 ton met ijs gekoelde vis. Het visruim was volledig geïsoleerd met kurk en werd gekoeld door een installatie van de Brugse firma Vools. Achter het visruim lag de machinekamer. Het verblijf van de bemanning bevond zich in het achteronder, achter de machinekamer. Er was een gemeenschappelijke ruimte met zitplaatsen en een tafel. Rond die ruimte waren kasten en zes kooien voorzien. Aansluitend op de gemeenschappelijke ruimte lagen twee hutten, een eenpersoons hut voor de werktuigkundige en een dubbele hut voor de stuurman en de lichtmatroos.
De dekopbouw begon achteraan het schip met een eetplaats. Die lag boven de water- en levertraantanks en de Hydrostar hydraulische stuurinrichting van de Nieuwpoortse werkhuizen A. Brusselle. Daarvoor bevond zich de keuken en een dwarsgang die het mogelijk maakte om op het achterschip van stuur- naar bakboord te geraken. De gang gaf uit op het toilet, de douche en de trap naar het verblijf in het achteronder. In een afzonderlijke ruimte was een stoomketel voor de productie van levertraan geïnstalleerd. Om geuroverlast in het schip te vermijden was de traansmelterij enkel bereikbaar vanop het dek aan bakboordzijde. Verder naar voor lag de machineschacht en een afzonderlijke hut voor de schipper. De verschillen met de vissersschepen van twintig en zelfs tien jaar ouder waren de gerieflijke indeling en het comfort. Het toilet, de douche en de verblijfsruimten waren centraal verwarmd en werden geventileerd.
Het stuurhuis was vanop de overloop boven de motor via een trapladder bereikbaar of via de twee deuren die uitgaven op het hoger gelegen achterdek. Achter de stuurcabine bevond zich een aparte kaartenkamer, met een kooi.
Auteurs: Van Dijck, Maarten
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Van Dijck M. 2013: Amandine [online], https://id.erfgoed.net/teksten/150613 (geraadpleegd op ).
Zogenaamd O. 129 Amandine, roepnaam OPEY, de laatste Belgische IJslandtrailer, gebouwd in 1961 en het jaar erop in vaart gebracht. Maakt deel uit van de Vlaamse IJslandvloot (visaanvoer). Uit de vaart genomen in 1995. In 1998-2000 restauratie en ombouw tot museumschip op de werf van de Maritieme Site Oostende; uiteindelijke afwerking als museum volgt in 2001.
Bron: CALLAERT G., DELEPIERE A.-M., HOOFT E., KERRINCKX H. & VANNESTE P. met medewerking van SANTY P. & SNAUWAERT L. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Oostende, Deel IA: Stad Oostende, Straten A-M, Deel IB: Stad Oostende, Straten N-Z en wijken Haven, Hazegras, Opex, Deel II: Deelgemeenten Mariakerke, Raversijde, Stene en Zandvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL6, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Delepiere, Anne Marie; Kerrinckx, Hans; Hooft, Elise; Callaert, Gonda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Delepiere A. & Kerrinckx H. & Hooft E. & Callaert G. 2005: Amandine [online], https://id.erfgoed.net/teksten/203151 (geraadpleegd op ).