is aangeduid als vastgesteld varend erfgoed Rupelaak Clotilde
Deze vaststelling is geldig sinds
Geschiedenis van het vaartuig: De Clotilde werd in 1906 gebouwd in Boom, mogelijk op de werf van De Wachter. Het schip kreeg de naam van de dochter van Egide Bal, de eigenaar van het schip. De Clotilde was een zeilschip zonder motor. De schipper vervoerde tot in 1926 onder meer suikerbiet, graan en zelfs springstoffen voor de poederfabriek in Hemiksem.
Er bestaat enige discussie over de determinatie van het scheepstype. Gebruikelijk wordt de Clotilde als een zeilklipper aangeduid. Dit type werd vanaf het laatste decennium van de negentiende eeuw in staal gebouwd. Er bestaat geen houten voorloper van het type dat wellicht werd afgeleid van de grote zeegaande zeilklippers. Het verschil met de zeegaande zeilklippers schuilde vooral in het tuigage en de vorm van het achterschip. De kleinere zeilklippers werden enkel gebruikt voor de vaart op rivieren en vlak voor de kust. De boeg van de Clotilde is echter onvoldoende hol om over een zuivere zeilklipper te spreken. De Clotilde vertoont enige overeenkomsten met een steilsteven, hoewel het rond en overhangende achterschip een positieve identificatie als steilsteven uitsluit. Het schip lijkt sterk op het type dat door Dehem in zijn studie over de binnenvaart uit 1901 als een Nederlandse ijzeren aak aanduidt. Dit is echter een schip dat typisch is voor het noorden van Nederland.
De uitkomst van de discussie over het type schuilt mogelijk in het werk van Seghers en De Bock die een specifiek subtype bespreken van de kleinere éénmastklipper. De auteurs stelden vast dat er op Rupel veel kleine klippers in ijzer als lichter voeren. Ze werden gebouwd in Baasrode, Boom, Burcht, Moerbeke, Niel, Rumst, Temse en Willebroek en werden ijzeren aken of Rupelaken genoemd. De Rupelaken waren vlak en met weinig diepgang gebouwd vanwege de zand- en slijkbanken op de Rupel. Ze transporteerden de lading van zeeschepen die niet door de Rupel of over de drempel van de sluis in Klein-Willebroek geraakten tot in Brussel. De Rupelaken vervoerden ook steen, zand en kolen. Dit type komt sterk overeen met de Clotilde, hoewel het mogelijk blijft dat de Clotilde een hybride type vormt dat specifiek is voor een bepaalde scheepswerf.
In 1926 verkocht Egide Bal zijn schip aan Oscaar Vanmeersen. Het schip werd omgedoopt tot de Blanche, naar de tweede dochter van de nieuwe eigenaar. Vanmeersen had verschillende schepen in eigendom die vanuit de haven van Doel door personeel in loondienst werden geschipperd. In 1929 werd het schip verkocht aan het baggerbedrijf Kalis. Het schip werd nu de Yvonne gedoopt en ingericht als magazijn. Het zeiltuig werd onttakeld en in de plaats van de mast werd een ijzeren kraantuig geïnstalleerd. Bij een aanvaring in 1936 werd de voorsteven van het schip zwaar beschadigd. Nadien is er weinig meer over het schip bekend. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zou het schip in de Dender zijn afgezonken om het uit de handen van de Duitse bezetter te houden.
Vanaf de jaren 1980 wordt de geschiedenis van het schip terug helder. In 1986 werd het schip door Jan Fellemans gekocht. Hij zorgde ervoor dat het schip terug een zeiltuig kreeg. Hij legde het ondertussen tot de Lucia herdoopte schip op het Zeekanaal in Vilvoorde. In 1991 veranderde het schip opnieuw van eigenaar. In 1994 kwam de Steenschuit het vaartuig op het spoor in een kil aan de Schelde in Grembergen (bij Dendermonde), waar het schip onder de naam Maureen lag te verkommeren.
De Steenschuit is een bvba die 1991 werd opgezet om langdurig werklozen en kansarmen een stiel aan te leren en te integreren in de arbeidsmarkt. De steenschuit bouwde twee houten schepen: de tweemastschoener Rupel werd in 1996 te water gelaten en in 2004 leverde het project de kapitein André De Wilde af, een lookalike van een Gentse barge van het einde van de achttiende eeuw. De Steenschuit kocht de Clotilde op 13 september 1994 met als plan het te restaureren en vervolgens in te zetten voor rondvaarten op de Rupel als onderdeel van een varend erfgoed- en toeristisch project. De Steenschuit gaf het schip vanaf 1994 terug zijn originele naam: de Clotilde. De ingebruikname van de Clotilde als toeristisch schip vergde echter belangrijke aanpassen aan de binneninrichting en het inbouwen van een motor. Bovendien drongen zich een ontroesting, schilderwerken en vervanging van de mastvoet en een bolder op. Ook het houtwerk (de zwaarden, rondhouten, blokken, helmstok en het interieur) moesten onder handen worden genomen.
Er werd uiteindelijk besloten om het schip niet opnieuw in de vaart te brengen. De Clotilde werd als museumschip opgesteld onder een afdak langs de Rupel.
Eigenaars:
Bouwjaar: 1906.
Werf: Een werf in Boom, mogelijk De Wachter.
Functie: De Clotilde werd aanvankelijk gebruikt voor het vrachtvervoer over binnenwater. Later werd het als magazijn ingezet.
Vaargebied: Rivieren en kanalen van België.
Vracht: De Clotilde heeft springstof, suikerbiet en graan vervoerd.
Beschrijving romp, constructie en opbouw: De Clotilde is een ijzeren geklonken platbodem met ronde kimmen. Het ronde overhangende achterschip is typisch voor een klipper en een aak. Het schip heeft een ingedeukte voorsteven wat uitspraken over de vorm ervan bemoeilijkt. Het vrachtruim is afgescheiden van de woonruimte door een ijzeren schot. Het ruim is afgedekt door ronde luiken die typisch zijn voor de Belgische binnenvaart. Achter het ruim bevindt zich een roefje die als woonst diende. Het roer van de Clotilde werd met een helmstok bestuurd en aan beide zijden van het schip zijn eikenhouten zwaarden bevestigd. De mast staat in een mastkoker die tot aan het vlak reikt en het mogelijk maakt om de mast te strijken.
Tonnage: 53 ton laadvermogen (nettotonnage).
Tuigage: De mast, giek, kluiverboom, traditionele blokken, de verstaging en zeilen (gaffelgrootzeil, fok en kluiver) werden door Jan Fellemans in de jaren 1980 geïnstalleerd. De houten mast kon met behulp van de lier en bokkenpoten worden gestreken.
Motor: Het schip werd nooit gemotoriseerd.
Uitrusting: Op het voordek staat een lier die werd gebruikt om het anker te hijsen en om de mast op en neer te laten. Aan weerszijden van het schip staan liertjes om de zijzwaarden op halen. Naast het schip ligt onder het afdak een Brabantse bijboot.
Interieur: Tijdens de restauratie door de Steenschuit werd in de roef op het achterdek een eenvoudig interieur ingetimmerd. Het woongedeelte is met een trap te bereiken via de gebogen ingang op het achterdek. Om het schip toegankelijk te maken voor het publiek werd een opening gemaakt in de buitenwand van het ruim.
Auteurs: Van Dijck, Maarten
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Clotilde [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/99191 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.