Het veldonderzoek werd gefaseerd uitgevoerd. In eerste instantie werd de opgravingszone uitgezet en werd het huidige maaiveldniveau gescreend op metalen voorwerpen. Nadien werd gestart met de aanleg van het eerste archeologische vlak. Dit niveau komt overeen met de overgangszone van de B-horizont naar de C-horizont en de C-horizont op een diepte van ca. 80 tot 110cm onder het huidige maaiveldniveau. In het noordoosten werd een profiel geplaatst om de bodemopbouw te beschrijven.
Na registratie van het eerste vlak werd geopteerd om de inslagzone naar een tweede vlak te brengen op een diepte van ca. 180cm onder het huidige maaiveldniveau. Op dit niveau kon het 20mm kanon aan de linkervleugel opgetekend worden alsook de centrale cockpitzone. Als laatste werd de centrale cockpitzone machinaal uitgehaald. De grond afkomstig van de inslagzone werd handmatig gecontroleerd op metalen voorwerpen en werd ook uitgezeefd voor het opsporen van klein materiaal.
Tijdens het veldwerk konden sporen herkend worden van de berging uit 2007. Daarnaast kon bij de inslagzone de linkervleugel en cockpitzone duidelijke onderscheiden worden. De zone van de rechtervleugel bevond zich ter hoogte van de beek en was bijgevolg niet archeologisch waarneembaar.
De werkzaamheden werden steeds bijgestaan door de CTE-deskundige. Enkele 20mm en .303 patronen werden hierbij vakkundig ingezameld en overgedragen aan DOVO. In totaal werd een archeologisch vlak aangelegd van ca. 118m². Ter hoogte van de inslagzone werd verder verdiept tot een maximale diepte van ca. 240cm. Op dat niveau bevonden zich de laatste resten van het vliegtuig. Een laatste screening met een dieptezoeker en metaaldetector bevestigde dit gegeven.
Het onderzoek werd uitgevoerd conform de Code van Goede Praktijk en het “Protocol Luchtvaartarcheologie”.