Er werden 12 werkputten (9 proefsleuven en 3 kijkvensters) aangelegd. In het oosten van het terrein lagen de proefsleuven parallel aan elkaar, hadden ze een breedte van 2 m en werden de sleuven machinaal aangelegd. Werkputten 3, 4 en 5 moesten ingekort worden door de aanwezigheid van enkele bergen grond en een zone waar er reeds een diepe put gegraven was. Op het westelijke deel van het terrein konden vier proefsleuven niet aangelegd worden door de aanwezigheid van enkele bergen grind. Deze proefsleuven werden enigszins gecompenseerd door een 3 m brede sleuf met een noord-zuid oriëntatie (werkput 11). In het zuiden van het terrein werd getracht een proefsleuf te graven met een zuidwest-noordoost oriëntatie om de bewaringstoestand van de bodem onder de afgebroken bebouwing vast te stellen. Deze sleuf werd echter niet volledig aangelegd door de instabiliteit van de bodem en de instroom van water. Het archeologisch niveau bevond zich tussen 46 en 415 cm onder het maaiveld of op een hoogte tussen 22,84 en 26,53 m TAW. Dit verschil in hoogte is te wijten aan het feit dat het terrein afhelt naar het zuiden toe. In totaal werden er 28 sporen geregistreerd.
De diepte van het bovenste niveau waarop sporen of vondstenconcentraties aanwezig zijn, werd door de veldwerkleider bepaald op basis van de vraagstelling en onderzoeksdoelen uit de melding. De inplanting van kijkvensters werd bepaald tijdens het veldwerk, bijvoorbeeld in functie van nader onderzoek van aangetroffen archeologische sporen of van zones die ‘leeg’ leken.
Bron: Hellinx A., Gyesbreghs D. en Reyns N. 2020: Nota Erpe-Mere – Oudenaardsesteenweg 258: Verslag van Resultaten, Rapporten All-Archeo bvba 1031. Bornem: All-Archeo bvba. Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: All-Archeo bv
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Vooronderzoek Erpe-Mere Oudenaardsesteenweg 258 [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1072225 (geraadpleegd op ).