Het archeologische booronderzoek kende twee onderzoeksfases. In de eerste fase werden verkennende archeologische boringen geplaatst. Deze boringen werden geplaatst op locaties waar een bewaarde paleobodem aanwezig was en dus een verwachting voor intacte steentijdsites was. De boringen werden geplaatst in een verspringend driehoeksgrid met een afstand van 10 m tussen de raaien en 12 meter tussen de boringen in een raai. De tweede fase betrof een waarderend booronderzoek. Dit booronderzoek werd uitgevoerd in de zones waar tijdens het verkennende booronderzoek positieve waarden voor artefacten uit de vroege prehistorie (steentijd) werden aangetroffen. De waarderende boringen dienen geplaatst te worden rondom elke verkennende archeologische boring waarin één of meerdere artefacten uit de steentijd, en van duidelijke menselijke oorsprong, zijn aangetroffen. Op deze locaties werden extra boringen geplaatst in een verspringend driehoeksgrid van 5 m tussen de raaien en 6 m tussen de boringen in een raai.
Binnen het plangebied werden 12 proefsleuven aangelegd met een noord-zuid oriëntatie. Op deze manier werd er 573 meter proefsleuven aangelegd wat overeen komt met 1.146 m² onderzochte oppervlakte. Dit kwam overeen met ca. 11,5% van de totale oppervlakte.
Bron: Van Bavel J., Wijnen J., Adriaensen J. & Verrijckt J. 2020: Nota Mol, Ringlaan: Verslag van Resultaten, Rapport Nr. 0366. Beerse: J. Verrijckt bvba. Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: J. Verrijckt bvba