Positief proefsleuvenonderzoek naar aanleiding van een geplande woonverkaveling leidde tot een vlakdekkende opgraving. Het onderzoeksterrein werd opgedeeld in twee zones op basis van de kadastrale percelen: een noordwestelijke en een zuidoostelijke zone. Dit geheel werd verder onderverdeeld in acht werkputten, waarvan werkput 1 tot en met werkput 5 in de noordwestelijke zone liggen en werkput 6 tot en met werkput 8 in de zuidoostelijke zone. Het archeologisch niveau tijdens de opgraving bevond zich op een diepte die varieerde tussen 26 en 96 cm onder het maaiveld of op een hoogte van 9,94 m TAW tot 10,60 m TAW. Het terrein helt licht af in zuidoostelijke richting. Om een zicht te krijgen op de bodem onder de vele beddenbouwsporen, werden deze sporen na registratie uitgegraven en werd plaatselijk een tweede vlak aangelegd. De sporen op dit tweede vlak bevonden zicht tussen 44 en 102 cm onder het maaiveld of op een hoogte van 10,02 m TAW tot 10,46 m TAW. Een aantal zones binnen het onderzoeksgebied werden gevrijwaard van opgraving. Het betreft de westelijke hoek van het noordwestelijk gelegen perceel (ca. 300 m²), de centrale zone tussen beide percelen (ca. 350 m²) en delen in de zuidelijke hoek (ca. 380 m²). Het merendeel van het terrein werd opgegraven tijdens deze opgraving. Er bevindt zich echter nog een grote schuur centraal binnen het onderzoeksgebied, die pas later gesloopt zal worden. Daarom zal de zone van deze schuur (ca. 265 m²) pas onderzocht worden in een tweede fase.
Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: All-Archeo bv