Tijdens de archeologische opgraving werd een oppervlakte van ca. 3.100 m² onderzocht. Ter hoogte van de zuidelijke zone werd een tweede vlak aangelegd vermits deze zone iets lager gelegen was en er nog een podzolbodem aanwezig was. De teelaarde, het aangelegde vlak, de sporen en de storten werden onderzocht met een metaaldetector. Volgens de bodemkaart van Vlaanderen wordt het noordelijke deel van het plangebied getypeerd als duingebied (X). Het zuidelijke deel wordt aangegeven als Zam, zeer droge zandgronden met diep antropogene humus Ahorizont (plag). Vier bodemprofielen werden opgeschoond en beschreven. In het zuidelijk deel van het terrein was onder de AP-horizont een stuifzandpakket aanwezig waaronder nog een goed bewaarde podzolbodem (E-Bh) zichtbaar was boven de C-horizont. In het noordelijk deel was een A/C profiel aanwezig. Er werden in totaal 67 archeologische sporen aangeduid en beschreven. De meeste sporen zijn van antropogene oorsprong. 6 sporen bleken na het couperen ervan van natuurlijke oorsprong. De archeologische sporen kunnen globaal in volgende categorieën opgedeeld worden, nl.: paalkuilen, greppels/grachten, (water)kuil en overige kuilen. Er werden 7 houtskoolstalen genomen (6 uit paalkuilen en 1 uit laag 2 van de (water?)kuil) waarvan slechts 3 stalen uiteindelijk gedateerd werden. Er werden geen stalen genomen voor paleo-ecologisch onderzoek. Tijdens het veldwerk werd geen selectie van de vondsten doorgevoerd en werden 28 vondstnummers uitgedeeld. Voor deze vondsten was geen speciale conservatie nodig.