Na evaluatie van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek werd beslist een zone van ca. 7300m² te selecteren voor een vlakdekkende opgraving. Vooraf werd het terrein in vier afzonderlijke werkputten ingedeeld. In elke werkput werd 1 bodemprofiel geregistreerd. Over het volledige terrein werd een sterke manipulatie van de toplaag vastgesteld. Op verschillende plaatsen was het terrein vermoedelijk deels afgegraven en terug aangevoerd met een plaatselijk erg puinige teelaarde als gevolg. De ondergrond was overal zandig, soms met een leemfractie. Op verschillende plaatsten kon nog een afgetopt deel van de Ap-horizont worden herkend. Op de meeste plaatsen was de B-horizont volledig intact. Eronder werd de C-horizont vastgesteld. Tijdens de opgraving werden 318 sporen aangeduid. Het overgrote deel ervan is gedateerd late bronstijd en vroege ijzertijd. Slechts enkele sporen zijn te dateren in de late middeleeuwen. De sporen uit de metaaltijden zijn op te delen in kuilen, een waterput en een groot aantal paalsporen. Met deze paalsporen konden verschillende structuren worden gereconstrueerd. Het gaat om 2 hoofdgebouwen, 3 bijgebouwen, 2 zespostenspiekers, 10 vierpostenspiekers en een palenrij. In de meeste sporen werd handgevormd aardewerk aangetroffen. De sporen uit de late middeleeuwen omvatten enkele greppels waarin enkele aardewerkscherven werden aangetroffen. Er zijn stalen genomen voor 14C-datering (verkoolde graankorrels, houtskool en vlechtwerk van de waterput), macrorestenonderzoek (paalkuil en waterput), pollenanalyse (waterput) en fosfor en fosfaatanalyse (gebouw 1).