Het landschappelijk bodemonderzoek leidde tot de conclusie dat het steentijdpotentieel binnen het gebied middelhoog was. Het bleek dat de uitspoeling E-horizonten vermoedelijk ter plaatste nooitontstonden of dat hun dikte zeer klein was. De enige geobserveerde ingreep in de bodem was deze van het ploegen, wat betekent dat de eventuele artefactenclusters nog steeds ten minste gedeeltelijk in situ bewaard konden zijn. De beste bewaringstoestand van de B-horizonten, die mogelijk een archeologisch steentijdniveau vormen, werd in boringen 1, 2 en 5 geobserveerd. Daar waren dus de kansen op het aantreffen van artefacten het grootst. Ondanks dat het plangebied in een marginale nederzettingszone is gelegen, kon de aanwezigheid van sporen uit jongere perioden dan het mesolithicum niet uitgesloten worden. Rekening houdend met de nogal goede bewaringstoestand van de bodem werd de kans op het voorkomen van archeologische sporen van jongere perioden nog steeds hoog geacht. In eerste instantie was bijgevolg een verkennend archeologisch booronderzoek noodzakelijk binnen een zone van ca. 1.500 m² rondom de boringen waarin de B-horizont het best bewaard was. Onafhankelijk van het traject van het steentijdonderzoek was ook een proefsleuvenonderzoek nuttig en noodzakelijk voor het documenteren van sporen uit jongere perioden. Het verkennend archeologisch booronderzoek leverde geen indicaties op steentijdwaarden binnen het plangebied. De kans dat prehistorische vindplaatsen aanwezig zijn binnen het plangebied was zeer klein. De verwachting voor het aantreffen van steentijdvindplaatsen binnen het plangebied is bijgevolg bijgesteld geworden naar laag tot onbestaand. Er waren geen bijkomende indicaties voor een verminderde kans op het aantreffen van sporenvindplaatsen vanaf het neolithicum of de metaaltijden. De algemene verwachting op sporensites binnen het plangebied blijft alsnog middelhoog, waardoor een proefsleuvenonderzoek volgde. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden slechts drie sporen gevonden, alle greppels uit de late middeleeuwen tot nieuwe tijd, die geen samenhangend verband tonen. De bewaringstoestand van de sporen in de ondergrond is goed maar de archeologische waarde is zeer laag. Verder onderzoek was bijgevolg niet aangewezen. Het archeologisch onderzoek is na deze bijgevolg compleet.