Het plangebied maakt deel uit van een ruimer terrein waarbinnen werkzaamheden uitgevoerd zullen worden. De opgravingszone werd opgegraven en onderzocht in zes werkputten. De aanleg van de werkputten gebeurde met een 21 tonskraan met gladde bak, onder begeleiding van de veldwerkleider en assistent-archeologen waarbij het vlak werd opgeschaafd. De teelaarde, het aangelegde vlak, de sporen en de storten werden onderzocht met een metaaldetector, dit leverde voornamelijk schrapnelfragmenten van explosieven uit de Eerste Wereldoorlog op. Alle sporen werden beschreven en vervolgens geregistreerd via foto’s en opmetingen. Na registratie van coupes werden de sporen uitgehaald, bij de greppels/grachten gebeurde dit machinaal. De monsters bestaan uit houtskoolstalen, pollenbakken, macrostalen en zeefstalen.