De opgraving is uitgevoerd in 1 vlakdekkend onderzoek. De bodemopbouw van het projectgebied werd tijdens het vlakdekkend archeologisch onderzoek bestudeerd aan de hand van twee bodemprofielen, één aan de zuidoostelijke wand van de werkput en één aan de oostelijke wand van de werkput. Algemeen lijkt er een vrij goede bewaring van de archeologische sporen in deze bodem. Ze zijn leesbaar vanaf het niveau onder de B-horizont. Er zijn in totaal 129 sporen aangetroffen. Het betreft enkel grondsporen en geen muurresten. De sporen zijn voornamelijk gedateerd op basis van het aanwezige vondstmateriaal en morfologische overeenkomsten of structurele samenhang, maar er zijn bijkomende 14C-dateringen en dendrochronologische dateringen. Er zijn zowel sporen van natuurlijke oorsprong, met een ongekende datering, als antropogene sporen die in de late ijzertijd dateren, overgang van de late ijzertijd naar de vroeg-Romeinse periode, Romeinse periode, de volle middeleeuwen, de nieuwe en/of nieuwste tijd of in een recente periode. Bij de analyses is er licht afgeweken van de voorgestelde strategie. Er zijn 5 stalen met 14C-datering onderzocht, in plaats van 6. Bij assessment van de beschikbare stalen werden 5 contexten relevant bevonden voor een radiokoolstofdatering. De nadruk lag vooral op de sporen uit de late ijzertijd en op de aangetroffen houtskoolmeilers en/of brandrestengraven. In het archeologierapport wordt ook spoor 0034 vermeld. In dit deel van wat wellicht een grotere extractiekuil is, werd veel aardewerk aangetroffen. Tijdens de verdere verwerking bleek dat er geen goed materiaal beschikbaar was om een 14C-datering op uit te voeren. Tijdens het onderzoek zijn steeds alle vondsten gerecupereerd, gezien het beperkte aantal sporen en de kleine hoeveelheden vondsten was het niet nodig om op terrein een selectie te maken.