Op basis van het bureauonderzoek, de landschappelijke boringen en het proefsleuvenonderzoek werd het zuidelijke gedeelte van het plangebied met een oppervlakte van ca. 1650m² opgegraven. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden hier immers sporen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een laatmiddeleeuwse site. Het onderzoek werd uitgevoerd conform de Code van Goede Praktijk. De opmetingen werden handmatig uitgevoerd waarbij het meetsysteem opgemeten werd met een GPS-aangestuurd systeem met precisie van 1cm. De teelaarde, het aangelegde vlak, de sporen en de storten werden onderzocht met een metaaldetector van het type XP Deus. Dit leverde enkele archeologische vondsten op. De opgravingszone werd aangelegd in vier werkputten. Het archeologisch vlak werd opgeschoond. Alle sporen kregen een uniek nummer, werden beschreven en geregistreerd via foto’s en opmetingen. De grondsporen werden geregistreerd, gecoupeerd en onderzocht. De foto’s werden genomen met een camera van het merk Nikon Coolpix W300. Er werden tijdens het onderzoek 44 inventarisnummers uitgedeeld aan vondstmateriaal (inv. 1 tem 44). Daarnaast werden nog 8 inventarisnummers uitgedeeld aan pollenmonsters (inv. 1 t.e.m. 4) en macrobotanische stalen (inv. 5 t.e.m. 8). Er werden drie profielen geplaatst om de bodemopbouw te omschrijven. Het archeologische vlak werd aangelegd op één archeologische niveau, meer bepaald het niveau van de C-horizont. Deze bevond zich oorspronkelijk op ca. 50 tot 90cm onder het huidige maaiveldniveau. Het archeologisch vlak bevond zich op ca. +5,8m TAW in het noorden, op ca. +5,8m in het oosten, op ca. +5,9m TAW in het zuiden en op ca. +5,7m TAW in het westen.
Het onderzoek werd uitgevoerd van maandag 6 tot en met woensdag 8 januari 2020 in vrij droog weer. Het vlak werd aangelegd door een 21-tons kraan met een gladde, platte graafbak. Tijdens de opgraving werden staalnames uitgevoerd. De staalname gebeurde om de vooropgestelde onderzoeksvragen te beantwoorden, maar was afhankelijk van de aangetroffen sporen en structuren en de mogelijkheid tot het nemen van een zinvol staal. kan eveneens een analyse plaatsvinden. Er werden in totaal 4 grondstalen genomen. Van grachten S1 (L3) en S3 (L1) werd telkens een grondstaal van 10l genomen met het oog op macrobotanisch onderzoek (inv. 5 en 6). Daarnaast werden ook de onderste vulling van kuil S4 (L2) (inv.7) en de inspoelingslaagjes van poel S6 (inv. 8) bemonsterd. De grondstalen van gracht S3 (L1) (inv. 6) en kuil S4 (L2) (inv. 7) zullen gewaardeerd worden. Indien deze waardering positieve resultaten oplevert, zullen de stalen verder geanalyseerd worden. Mogelijk kan het macrobotanisch onderzoek meer inzicht verschaffen in de functie van kuil S4.’