Voor het landschappelijk booronderzoek werden manuele boringen uitgevoerd met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. Om het terrein te evalueren werden boringen uitgevoerd volgens een verspringend driehoeksgrid van 30 x 40 m. Tijdens het onderzoek werd er ook besloten om twee landschappelijke profielputten aan te leggen om het bodemarchief te onderzoeken.
Er werden 6 werkputten (allemaal proefsleuven) aangelegd. De proefsleuven lagen parallel aan elkaar, hadden een breedte van 2 m en werden machinaal aangelegd. Een zevende proefsleuf kon niet worden aangelegd door de aanwezigheid van een leiding en bergen grond (zichtbaar op het Digitaal Hoogtemodel als rode zone in het noordoosten) langsheen de rand van het onderzoeksgebied. Rondom de aanwezige leiding werd een veilige, niet onderzoekbare zone van ca. 15 m afgebakend, opdat deze leiding niet zou beschadigd worden tijdens het proefsleuvenonderzoek. Bovendien werd door de slechte bewaring van de natuurlijke aardkundige eenheden en de C-horizont die zich vrij diep onder het maaiveld bevond, beslist om geen kijkvensters aan te leggen, omdat dit niet zou bijdragen aan de interpretatie van het terrein.
Het archeologisch niveau bevond zich tussen 60 en 116 cm onder het maaiveld of op een hoogte tussen 12,36 en 14,83 m TAW. Er werden geen sporen geregistreerd.
Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: All-Archeo bv