Het onderzoeksgebied werd geëvalueerd door middel van een vlakdekkende opgraving die op basis van verschillende werkputten van minimaal 8m breed werd uitgevoerd.
De vier werkputten werden stelselmatig aangelegd waarbij hun locatie binnen het onderzoeksgebied er voor gezorgd heeft dat men steeds nog de grond kan stockeren op de delen die (nog) niet open liggen. De gemiddelde vlakhoogte op het terrein is 1,82m TAW. Het laagste punt is 1,59m TAW en het hoogste is 1,96m TAW. . In functie van het bekomen van inzicht in de stratigrafische en bodemkundige opbouw binnen het onderzoeksgebied werden in totaal 4 bodemkundige profielen geregistreerd.
Gezien de mogelijke kans op het aantreffen van lithische artefacten in de zones waar een E-horizont bewaard bleef, werd op het terrein besloten om het vlak verder laagsgewijs aan te leggen doorheen de E-/Bhs-horizont tot net op de onderliggende top van het pleistocene dekzand (C-horizont). Finaal werden de zones met aanwezigheid van een E-horizont verder verlaagd tot in de top van het onderliggende dekzand.
Qua sporen wordt het onderzoeksgebied gekenmerkt door in totaal 40 sporen. In functie van de datering van de geulproblematiek én het landschap werden, pollenstalen, bulkstalen en 14C stalen ingezameld.
Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ABO NV