Naar aanleiding van de aanleg van een bufferbekken en een positief archeologisch vooronderzoek, vond binnen het plangebied een vlakdekkende opgraving plaats. Deze bracht sporen uit de metaaltijden, de middeleeuwen en de nieuwe tijd aan het licht.
Op basis van het sporenbestand werd ongeveer 1.050 m2 geselecteerd voor vervolgonderzoek. Hierbij bleek echter al snel dat het proefsleuvenonderzoek geen adequate weerspiegeling van de in de bodem aanwezige archeologie was. Daarom werd het plangebied vergroot onder zogenaamde vondstmelding tot ongeveer 1.950 m2.
Gezien de grond werd afgevoerd was het mogelijk om één grote werkput aan te leggen met een totale oppervlakte van circa 1.950 m². Tijdens de aanleg van het vlak zijn vondsten verzameld per spoor. Lokaal werd een tweede vlak aangelegd. De reden was hier niet een complexe stratigrafie, maar tijdens de afwerking van bepaalde sporen werden nieuwe sporen aangetroffen. Het vlak en het stort zijn intensief onderzocht met een metaaldetector.
Voor het fysisch geografisch onderzoek zijn profielen van de werkputten gedocumenteerd.
Uit de relevante sporen werden stalen genomen voor anthracologisch onderzoek, 14C-onderzoek, palynologisch onderzoek en macrorestenonderzoek.