Tijdens het onderzoek zijn 11 werkputten aangelegd met een totale oppervlakte van ca. 9.000 m2. Het vlak werd aangelegd in de top van de C-horizont. De werkputten waren in de noordelijke zone noordoost-zuidwest georiënteerd. In de zuidelijke zone werden de putten uit praktische overwegingen parallel aan de aanwezige verstoring aangelegd, waardoor ze een noordwest-zuidoost oriëntatie hadden. Het vlak en het stort zijn intensief onderzocht met een metaaldetector. Tijdens de aanleg van het vlak zijn vondsten in vakken van 5 bij 5 m verzameld. Bijzondere vlakvondsten zijn als puntvondst ingemeten. Tijdens de opgraving zijn in totaal 406 spoornummers uitgedeeld. Er zijn in totaal 1466 vondsen geregistreerd. Het grootste deel van de vondsten betreft aardewerk.
Voor het fysisch geografisch onderzoek zijn in de werkputten op relevante plaatsen profielkolommen gedocumenteerd.
Uit een groot aantal sporen zijn monsters genomen. Dit kan zijn gebeurd voor botanisch onderzoek en/of een AMS 14C-datering. Daarnaast zijn er ook houtmonsters genomen van de houten constructies van de waterputten