Naar aanleiding van graafwerken voor een wadi werden meerdere kuilen met kadavers en huishoudelijk afval gevonden en onderzocht als toevalsvondst.
Het onderzoek bestond na het opschonen van de werkput vooral uit het documenteren van de aanwezige sporen, het couperen van enkele kuilen en het uithalen van alle sporen. Op twee plaatsen werd het profiel opgeschoond over een afstand van ca. 1 m.
Het terrein met een oppervlakte van 250,03 m2 was op het ogenblik van de eerste archeologische vaststellingen al uitgegraven tot op een diepte van ca. 2,93 TAW in het zuiden en 2,98 TAW in het noorden. Het maaiveld bevond zich ca. 80 cm hoger in het zuiden en tot 120 cm hoger in het noorden. Het vlak werd met de graafmachine deels bijgewerkt en in het noorden werd de werkput onder archeologische begeleiding een meter uitgebreid om op die manier een egaler werkvlak te creëren en een rechter profiel te bekomen. Door de beperking van de voorziene uitgraving voor het aanleggen van de wadi werd de werkput niet uitgebreid naar het noorden waar naar alle waarschijnlijkheid nog meerdere sporen (kuilen) te verwachten zijn. Ook richting zuiden werden er geen extra graafwerken voorzien.
Van iedere kuil werd een volume van 10 liter sediment bijgehouden om later uit te zeven. Voor een kuil is dat volume verdubbeld en uit een andere kuil is 60 liter als staal ingezameld voor controle op de aanwezigheid van botanische resten en kleine botfragmenten. Daarnaast zijn uit een aantal kuilen met dierenresten kleine staalvolumes genomen met het oog op eventueel parasietenonderzoek.