Tijdens munitiebenaderingswerken werden verschillende archeologische sporen uit de Eerste Wereldoorlog aangesneden. Een eerste melding werd gemaakt op 1 april 2019 (TV ID 442), een tweede melding kwam binnen op 4 april 2019 (TV ID 513) en een derde melding op 21 mei 2019 (TV ID 976). Het betrof in totaal tien locaties waar tijdens de graafwerkzaamheden indicaties voor WOI-erfgoed waren vastgesteld.
Na evaluatie ter plaatse door Jan Decorte (CO7) en Sofie Vanhoutte (Agentschap Onroerend Erfgoed) werd beslist om over te gaan tot de opgraving van de werkputten. De tien putten werden door ADEDE afgezet en bleven open tot ze konden onderzocht worden.
Omwille van (externe) praktische en organisatorische moeilijkheden kon het terreinwerk met betrekking tot de eerste twee meldingen niet onmiddellijk worden opgestart waardoor een verlenging van de decretaal bepaalde termijnen inzake het onderzoek van toevalsvondsten moest worden aangevraagd. Uiteindelijk kwam voor het Agentschap Onroerend Erfgoed – binnen de context van de ‘raamovereenkomst toevalsvondsten met WOI-gesneuvelden’ – een team onder leiding van veldwerkleider Simon Verdegem (Ruben Willaert nv) ter plaatse op 23 april 2019. Deze fase van het terreinonderzoek werd afgerond op 26 april 2019 en nam in totaal drie werkdagen in beslag.
Na de derde melding kon wel onmiddellijk worden overgegaan tot een interventie op het terrein door een team eveneens onder leiding van veldwerkleider Simon Verdegem (Ruben Willaert bvba). De werken werden aangevat op 23 mei 2019 en afgerond op 4 juni 2019. Een verlenging van de toevalsvondsttermijn was hier noodzakelijk omwille van de complexiteit van de aangetroffen structuur.