Voorafgaand aan de opgraving was een puttenplan opgesteld. Dit voorzag in de aanleg van een zevental werkputten. Het plan kon echter niet in zijn geheel worden gevolgd omdat op een deel van het plangebied nog hoge bomen, een grindverharding, enkele machines en een tweetal kleine
gebouwtjes aanwezig waren. Tijdens het veldwerk zijn in totaal acht werkputten aangelegd. De werkputten in het noordelijke deel zijn daarom in eerste instantie aangelegd tot aan de bomenrij die op dit deel van het perceel stonden. Tijdens het tweede deel van het veldwerk is het resterende deel onderzocht. Hierbij is van het oorspronkelijke puttenplan afgeweken door dit deel in één werkput te vatten en de tussenliggende putgrenzen niet te laten aansluiten op die van het eerste deel van het veldwerk. De aan te leggen werkputten zijn uitgezet met behulp van een GPS (Sokkia GRX1).
De vlakaanleg geschiedde met een rupskraan welke was uitgerust met een gladde bak. Na iedere haal van de kraan is het hierdoor ontstane tussenvlak, zowel visueel als met de metaaldetector, geïnspecteerd op de aanwezigheid van vondsten.6 Metaalvondsten zijn hierbij driedimensionaal ingemeten. Overig vondstmateriaal is per vak van 5 bij 5 m en per stratigrafische eenheid verzameld.
Vanwege van de doorgaans moeilijk leesbare sporen in de zandleemstreek, is een groot deel van het vlak handmatig opgeschaafd. Vervolgens zijn de sporen en lagen met behulp van een schep ingekrast en voorzien van een spoornummer. Nadat de vlakfoto vervaardigd was, zijn de sporen ingemeten met behulp van een GPS. De spoorbeschrijvingen zijn vervolgens ingevoerd in een database. Hoewel in eerste instantie uitgegaan werd van een opgraving met één opgravingsvlak, bleek het noodzakelijk om in sommige delen van het terrein meerdere vlakken aan te leggen. Deze vlakken waren vooral nodig om de situatie ter plaatse verder te verduidelijken. Veelal was het onderscheid tussen individuele sporen niet te maken vanwege de aanwezigheid van een afdekkende laag of algemene nazak. Toen deze verwijderd was zijn de individuele sporen in deelvlakken opgetekend en verder gedocumenteerd.
Nadat de administratieve omtrent de vlakaanleg waren voltooid zijn de sporen gecoupeerd. Alle kleinere coupes over paalkuilen en kuilen zijn handmatig gezet. Alle coupes over grotere kuilenclusters, de waterput en enkele grotere greppels, zijn machinaal gezet. De coupes zijn vervolgens opgeschaafd, ingekrast, gefotografeerd en getekend op millimeter papier op een schaal van 1:20. Na documentatie zijn alle sporen afgewerkt. Ook nu gold weer dat vondsten per spoor en per laag zijn verzameld. Kansrijke sporen zijn bemonsterd voor botanisch en 14C-onderzoek.
Verspreid over het plangebied zijn profielen aangelegd. Een deel hiervan is met behulp van de machine gezet. Dit waren de langere profielen. De kleine profielkolommen zijn handmatig aangelegd. De documentatie hiervan geschiedde op vrijwel de zelfde wijze als bij de coupes, zij het dat
bij de interpretatie nu ook de aardkundige betrokken was.
Op deze wijze een gebied van in totaal 4264 m2 vlakdekkend onderzocht op het niveau van vlak 1. De totale oppervlakte van vlak 2 bedroeg 526 m2
en de deelvlakken op vlak 3 en 4 hadden een oppervlakte van respectievelijk 34 m2 en 17 m2.
Tijdens de uitwerking is al het vondstmateriaal bekeken en is een selectie gemaakt van hetgeen in aanmerking kwam voor analyse. De verzamelde gegevens zijn vervolgens in samenspraak met de projectleider door de betreffende specialisten geanalyseerd. Hiervoor waren de specialisten zo veel
mogelijk op de hoogte van de contextgegevens en achterliggende interpretatie van de site, zodat hun bijdrage goed aansluit op de overige deelrapporten in dit rapport. De meeste materiaalcategorieën zijn geanalyseerd door de specialisten van VUhbs archeologie. Het botanisch onderzoek is verricht door de botanici van BIAX-consult uit Zaandam.
Tijdens het veldwerk zijn in totaal 1277 vondsten verzameld met een totaalgewicht van 57 kilogram. In de hoofdstukken 7 tot en met 13 worden de verschillende vondstcategorieën behandeld.
Tijdens het veldwerk zijn tien stalen genomen. Deze zijn door de botanisch specialist gewaardeerd om vast te kunnen stellen of ze analysewaardig waren. Hiervan is een selectie gemaakt door de botanisch specialist en de erkend archeoloog. De resultaten van de macroresteninventarisatie, de pollenanalyse en C14-analyse zijn te vinden in het eindverslag.
Auteurs: Martens, Marleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Bron: VAN HEMERT J. 2021: Sporen uit de IJzertijd, Volle en Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd in Broekom Een opgraving in Broekom-Lindestraat, Gemeente Borgloon, Amsterdam.
Type: nota (archeologieportaal)
Datum:
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Opgraving Lindestraat [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1075274 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.