De opgraving werd uitgevoerd van 3 tot en met 7 februari 2020. Het veldwerk hoefde niet te worden onderbroken. Het terrein werd onderzocht door middel van 5 werkputten. De aangetroffen bodemsporen werden opgeschaafd, gefotografeerd en beschreven. Deze werden vervolgens gecoupeerd om de diepte, aard en bewaringstoestand te achterhalen. Van bepaalde sporen werd het aangetroffen houtskool ingezameld. De sporen werden bijkomend met een metaaldetector onderzocht op de aanwezigheid van metalen voorwerpen. Artefacten werden per spoor en eventueel per laag ingezameld. Structuren werden, voor zover ze reeds op het terrein herkend werden, ook als zodanig gefotografeerd. Tijdens het onderzoek zijn 3 profielen (PR) aangelegd en uitvoerig beschreven. De contouren van de werkputten, de locatie van de profielputten, de sporen, de verstoringen en de maaiveldhoogtes werden ingemeten met behulp van een GPS.
De wegenis van de verkaveling werd al aangelegd vooraleer het vooronderzoek werd uitgevoerd. Hierdoor is deze zone ontoegankelijk en waarschijnlijk ook verstoord. Deze werken hebben een zware impact gehad op het bodemarchief, aangezien de nutsvoorzieningen ook al werden aangelegd. Voor de wegenis werd er uitgegraven tot op de vaste grond. De volledige zwarte grond is afgegraven en terug aangevuld met draagkrachtige grond. De riolering werd aangelegd tot op een diepte van ca. 2 m beneden het maaiveld. De oppervlakte van deze nieuwe wegenis inclusief nutsvoorzieningen bedraagt ca. 822 m2. De zone van de wegenis kon aldus niet onderzocht worden, maar het archeologische vlak is in deze zone met grote zekerheid verstoord door de al uitgevoerde werkzaamheden, waardoor er in deze zone geen archeologisch relevante waarden meer aanwezig zijn. In totaal werd een oppervlakte van 2501 m2 onderzocht. Dit betreft het volledige toegankelijke projectgebied, met uitzondering van de al aanwezige wegenis (822 m2 ) en de te behouden bomen (ca. 1977m2).