Het landschappelijk booronderzoek toonde aan dat er een grote mate van verstoring was ter hoogte van het onderzoeksgebied. Deze verstoring uitte zich enerzijds in een aftopping van de moederbodem. Hierin konden mogelijk wel nog archeologische resten bewaard blijven. Een groot deel van het onderzoeksgebied kende een grotere mate van verstoring. De precieze aard en omvang van deze verstoring kon niet aangetoond worden door middel van landschappelijke boringen. De natuurlijke bodem was in ieder geval volledig verdwenen. Daarom werd geoordeeld dat volgende fase van het vooronderzoek een proefsleuvenonderzoek is dat gecombineerd uitgevoerd met een profielputtenonderzoek.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden verschillende proefsleuven, kijkvensters en profielputten aangelegd. Hierbij werd een grootschalige verstoring over het volledige onderzoeksgebied vastgesteld. De verstoring van het onderzoeksgebied werd reeds vastgesteld tijdens het landschappelijk booronderzoek. Aangezien boringen onvoldoende waren om de aard en omvang van de verstoring vast te stellen, werd tijdens het landschappelijk booronderzoek besloten om slechts een representatief deel van de boringen uit te voeren en de aard en omvang van de verstoring verder te onderzoeken door middel van profielputten. Dit werd samen uitgevoerd met het proefsleuvenonderzoek. De profielen werden geplaatst voor het graven van de proefsleuven. In de profielputten is nergens de natuurlijke bodemopbouw zoals die verwacht werd op basis van de gegevens van de bodemkaart aangetroffen.
Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ABO NV
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Archeologisch vooronderzoek Calvarieberg [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1075660 (geraadpleegd op ).