Naar aanleiding van wegenis-, riolerings- en omgevingswerken vond binnen enkele beperkte zones van het plangebied, een vlakdekkende opgraving plaats.
In de twee geselecteerde zones werd telkens één sleuf gegraven, ter plaatse van de toekomstige riolering. Daarbij is eerst de bovengrond verwijderd waarna laagsgewijs verdiept is tot het leesbare vlak, in de top van de ondergrond (C‐horizont). Sporen die bij aanleg van het vlak reeds als natuurlijk of recent zijn geïnterpreteerd, kregen een gemeenschappelijk spoornummer. Natuurlijke sporen kregen tijdens het onderzoek spoornummer S998 toebedeeld; recente sporen hebben spoornummer S999 gekregen. Bodemlagen zijn geregistreerd als 1000‐ nummers, bijvoorbeeld S1000 voor de bouwvoor en S5000 voor de moederbodem. Deze 1000‐nummers zijn vooral belangrijk bij profiel‐ en vlakvondsten en bieden een houvast aan het landschappelijk verhaal.
In totaal is circa 207,5 m2 vlakdekkend onderzocht. Tweede vlakken, kijkvensters of extra sleuven werden niet aangelegd. Wel zijn in een omvangrijke verstoring in werkput 2 twee aanvullende gutsboringen gezet, om een idee te krijgen van de diepte van de verstoring.
Archeologische grondsporen zijn niet aangetroffen. Vondstmateriaal was niet aanwezig. Sporen bemonsteren ten behoeve van natuurwetenschappelijk onderzoek was niet van toepassing.
Voor het landschappelijk onderzoek zijn de profielen opgeschaafd, gefotografeerd en getekend (op schaal 1:20).