Tijdens het onderzoek zijn drie werkputten aangelegd met een totale oppervlakte van 1.529 m2. Het archeologische vlak is onder begeleiding van de veldwerkleider machinaal aangelegd door een kraan op rupsbanden met een gladde bak met een breedte van 2 m. Het vlak werd aangelegd in de B‐horizont of de top van de C‐horizont. Tijdens de aanleg van het vlak zijn vondsten in vakken van 5 bij 5 m verzameld. Waar nodig is het vlak manueel opgeschaafd om de leesbaarheid te bevorderen. De sporen zijn meteen ingekrast en voorzien van een spoornummer. Vervolgens zijn het vlak en de sporen digitaal ingemeten en beschreven. Daarnaast zijn op regelmatige afstanden vlak‐ en maaiveldhoogtes ingemeten.
De aangetroffen grondsporen zijn met de hand gecoupeerd. Diepere sporen zijn machinaal gecoupeerd, in dunne lagen, onder begeleiding van de veldwerkleider. Alle antropogene sporen zijn gefotografeerd, ingetekend (schaal 1:20) en beschreven. Het restant van de gecoupeerde sporen is vervolgens al schavend afgewerkt.
Vondsten zijn per spoor of per vulling verzameld. Een selectie van geschikte sporen is bemonsterd voor botanisch onderzoek en 14C‐datering.
Voor het landschappelijk onderzoek zijn twee profielkolommen gedocumenteerd, in aanvulling op de talrijke profielen uit het vooronderzoek. De kolommen zijn handmatig opgeschaafd en vervolgens ingekrast. De lithologische lagen zijn gedocumenteerd, alsook de archeologisch relevante lagen zoals vegetatiehorizonten, cultuurlagen en sporen. Deze zijn beschreven op textuur, kleur en bodemkundige verschijningen en gecontroleerd door een aardkundige.
Tijdens de opgraving werden twee sporen bemonsterd ten behoeve van natuurwetenschappelijk onderzoek, met name S 2.31 (vnr. 7) en S 3.64 (vnr. 9). Bovenop deze twee stalen werd ook vondstnummer 3 uit het vooronderzoek meegenomen in de uitwerking. Er werd palynologisch en macroresten onderzoek uitgevoerd, alsook enkele C14 dateringen.