Gebeurtenis

Werfbegeleiding Korenwal

metaaldetectie, controle van werken
ID
1076322
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1076322

Beschrijving

Het onderzoek aan de Korenwal was tweeledig: eerst dienden de bestaande kelders te worden geregistreerd, waarna een werfbegeleiding plaatsvond.

De werfbegeleiding omvatte een begeleiding van de sloopwerken enerzijds en een begeleiding van de diepere graafwerken voor de bouw van het
appartementsgebouw en omgevingsaanleg anderzijds. De registratie van de kelders werd uitgevoerd op 27 maart 2019. Er werden tijdens de registratie geen waardevolle historische elementen aangetroffen. Desondanks werd de volledige kelder opgemeten, gefotografeerd en geregistreerd conform de Code van Goede Praktijk en het in akte genomen Programma van Maatregelen.

De bestaande bebouwing op het terrein werd op 4 december 2019 afgebroken tot op het maaiveld. Bij deze ingreep werden over het volledige terrein slechts verstoringen aangesneden. Er waren geen archeologische vondsten.

Zoals reeds vermeld vond een afwijking t.o.v. de omgevingsvergunning plaats na de uitvoer van de sloopwerken. De bestaande kelder werd uiteindelijk niet gesloopt, maar gedempt. Na de sloop van de bovengrondse bebouwing, werd tevens besloten om niet verder af te graven op het terrein omwille van de stabiliteit van de omringende gebouwen. Het terrein werd daarentegen opgehoogd met bouwpuin dat vrijkwam tijdens de sloop van de bodemplaten en verhardingen. Waar de nieuwbouw oorspronkelijk op een betonplaat gebouwd zou worden, bleek het in de praktijk noodzakelijk om enkele palen te boren. Dit was niet bekend bij de opmaak van de archeologienota gezien voorafgaand aan de sloop geen bodemsonderingen of drukproeven uitgevoerd konden worden. Dit vermits het perceel (in het centrum) aanvankelijk volledig bebouwd was. Uit bodemsonderingen, uitgevoerd na de afbraakwerken, bleek de bodem niet geschikt om op een plaat te bouwen. Er moesten daarom bijkomend ook 41 palen geboord worden, waarop de plaat gestort zou worden. Deze palen werden vanop het opgehoogd werkvlak, aangelegd na de sloopwerken, geboord. De palen hebben een doorsnede van 14 cm en gaan 40 cm diep. Op de palen werden funderingsbalken aangelegd die ca. 25 cm boven de palen uitgegraven werden in de puinlaag. De betonplaat (ca. 20 cm hoog) werd nadien op het bouwpuin gegoten. Ook bleek op basis van het nieuw aangeleverd funderingsplan dat er een liftput van 250 x 250 cm en 150 cm diep centraal in de nieuwbouw werd voorzien.

In overleg met de bouwheer en de architecte werd besloten om de bijkomende werken te evalueren en indien nodig archeologisch te begeleiden. Hierbij werd na elke waarneming op het terrein de situatie opnieuw geëvalueerd en nagegaan of de toekomstige werken een impact zouden hebben op het (potentieel) aanwezige archeologische bodemarchief. Indien dit het geval was of er hieromtrent geen zekerheid was, werden de werken opgevolgd door een archeoloog. Werken waarvan op afdoende wijze werd aangetoond dat ze het archeologisch vlak niet zouden aansnijden, werden niet opgevolgd.

Op 4 augustus 2020 werd de aanleg van het vlak voor de vloerplaat archeologisch begeleid. Tijdens de afgraving werden opnieuw enkel verstoringen aangesneden. Er waren geen archeologische vondsten.

Op 5 augustus 2020 werd de uitgraving van de liftput opgevolgd door Elke Wesemael. Tijdens deze uitgraving werden zeven sporen geregistreerd, waaronder een puinpakket op een egalisatiepakket tot op 70 cm diepte onder het maaiveld. Hieronder werd het eerste archeologisch relevant vlak aangesneden. Op basis van de uitgraving van de liftput werd dus een eerste zicht bekomen op de bodemopbouw van het terrein. Op basis hiervan kon volgende impactbepaling vastgesteld worden: Het relevant archeologisch vlak werd niet aangesneden bij de sloopwerken en de aanleg van de vloerplaat, hetgeen de waarnemingen op het terrein al bevestigden. Ook bij de uitgraving van de funderingsbalken tot op 45 cm diepte onder het maaiveld zou het archeologisch vlak (op ca. 70 cm onder het m.v.) niet geraakt worden.

Gezien het projectgebied opgehoogd werd als gevolg van de aanpassingen van de funderingen, werden deze in het puinpakket afgegraven. Ook de uitgraving van de sleuven voor de nutsleidingen werd in het ophogingpakket uitgevoerd en daarom werden deze sleuven niet opgevolgd. Het archeologisch vlak werd wel aangesneden bij het boren van de palen en het uitgraven van de liftput en de putten. Bij het boren van de palen betreft dit echter een zeer plaatselijke verstoring waarbij de gehele omringende archeologische context behouden blijft. De palen hebben daarenboven een zeer beperkte omvang (14 cm doorsnede). Een opgraving van het archeologisch bodemarchief tussen de palen zou dan ook tot meer verstoring
geleid hebben dan de palen op zich veroorzaken. Daarenboven was een opgraving niet mogelijk omdat dit type fundering net verkozen werd om de uitgravingen op het terrein te beperken om de stabiliteit van omliggende gebouwen te garanderen. Het boren van de palen gebeurde vanop het aangelegd werkvlak dat bestond uit puin van de sloop, waardoor er ook geen risico bestond op compactatie van onderliggende resten. Omwille van
bovenstaande redenen werd het boren van de palen niet opgevolgd.

Het uitgraven van de waterput en infiltratieput zou diepere bodemingrepen met zich meebrengen, en de aangetroffen archeologisch relevante niveaus volledig verstoren. De locatie van de infiltratievoorzieningen - in het noorden van het terrein – was in gebruik als kraanplaats tijdens de sloop- en funderingswerken. Omwille van de stabiliteit van de omringende gebouwen werd de kraan op een ondieper gefundeerde plaat gezet en werden de twee putten aan het einde van de werkzaamheden afgegraven en onmiddellijk terug dichtgemaakt. Daarom werden deze werken niet opgevolgd.

Alle graafwerken werden uitgevoerd door de firma Smeets & zn d.m.v. een 20 ton kraan op rupsbanden met een platte bak van 2 m. Tijdens de werfbegeleiding werd vanwege de reeds beschreven wijziging van de bodemingrepen afgeweken van het in akte genomen Programma van Maatregelen.

Het archeologisch vlak werd tijdens de sloopwerken en de aanleg van de vloerplaat niet vrijgelegd en kon dus ook niet geregistreerd worden. Het bouwpuin dat resulteerde uit de afbraak werd immers meteen gebruikt om het terrein op te hogen en het archeologisch vlak bevond zich op 70 cm onder het maaiveld. Over de volledige werkput bestond het pakket dat tijdens de sloopwerken en de aanleg van de vloerplaat waargenomen werd, enkel uit recente verstoringen. Deze werden fotografisch vastgelegd tijdens de opvolging van de werken.

De liftput werd machinaal aangelegd met een 20 ton rupskraan met een platte bak van 2 m breed. De liftput werd laagsgewijs aangelegd tot op een diepte van ca. 1,6 m onder het maaiveld, tevens het niveau van de moederbodem. De put werd aangelegd tot op maximale uitgraafdiepte volgens het ontwerpplan en werd vervolgens geregistreerd. De 4 profielen in de put werden opgeschoond, gefotografeerd en manueel getekend. De opmetingen gebeurden digitaal conform CGP 15.2. Van de put en de 4 profielkolommen werden overzichtsfoto’s en aansluitend detailfoto’s gemaakt.

Gezien in het aangelegd vlak op het terrein enkel een puinlaag aanwezig was en de omvang van de liftput dusdanig beperkt was, werden de sporen enkel in profiel geregistreerd. Op deze wijze kon voldoende informatie over de afmetingen en aard van de vulling bekomen worden. Alle archeologische sporen werden conform CGP 15.4 manueel opgeschoond, opgemeten, ingetekend, gefotografeerd (voorzien van spoornummer, noordpijl en schaalaanduiding), beschreven (aard van het spoor, beschrijving van de vulling en de aflijning, textuur,...) en genummerd.

Er kwamen gedurende het onderzoek zeven sporen aan het licht, m.n. zes lagen waaronder een recente puinlaag en een (sub-)recent egalisatiepakket, met daaronder drie lagen die gerelateerd kunnen worden aan de stadsomwalling en één gracht die in dezelfde context te situeren is.

Tot slot werd onder deze sporen een oudere cultuurlaag aangetroffen. De sporen werden tijdens de uitgraving van de liftput en in profiel doorzocht op vondstmateriaal om een datering aan de vulling toe te kunnen wijzen. Er werden twee vondsten aangetroffen die werden geregistreerd conform
CGP 14.8. Het betrof aardewerk dat met de hand ingezameld werd en afkomstig is uit een ophoging, vermoedelijk te relateren aan de stadswal (S4). Er werden sporen- en vondstenlijsten opgemaakt. Gezien de aard van de context werden er geen staalnames uitgevoerd. Er werd bijgevolg geen stalenlijst opgemaakt.

Tijdens de begeleiding werd een metaaldetector ingezet door de archeologen. Er werd een metaaldetector gebruikt die het volledige spectrum aan archeologische metalen kan detecteren. Er werden echter geen vondsten mee gedetecteerd.

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ARON bvba

Bronnen

Bron: Wesemael E. & H. De Langhe 2022: ARON rapport 1133 – Eindverslag - Bilzen, Korenwal. Opgraving naar aanleiding van de realisatie van een appartementsgebouw , Tongeren.
Type: eindverslag (archeologieportaal)
Datum:


Bekijk gerelateerde waarnemingen

Korenwal (Bilzen)
Tijdens de archeologische werfbegeleiding werden de archeologische resten van de (laat-middeleeuwse) stadsomwalling van Bilzen aangetroffen.


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Werfbegeleiding Korenwal [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1076322 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.