Op het terrein werd een vlakdekkende opgraving (ca. 1.497 m2) en een werfbegeleiding (ca. 1.032 m2) uitgevoerd conform de bepalingen van de Code van Goede Praktijk 2.0 en conform het reeds opgestelde programma van maatregelen zoals geformuleerd in de bekrachtigde nota (ID 7875). Niet alleen de werfbegeleiding, maar ook de opgraving vond gelijktijdig plaats met de infrastructuurwerken. Eén van de wijzigingen in de uitvoering van de opgraving had te maken met het feit dat de locatie van de ondergrondse kabels en leidingen niet overeenstemt met de locatie hiervan op de KLIP. Tijdens de rioleringswerken is er daardoor onder andere een hoofdkabel van Proximus en een hoofdwaterleiding geraakt, waardoor de werf lange tijd stil lag. In overleg met de aannemer is er tijdens de opgraving voor gekozen om de oppervlakte van de opgravingszone iets kleiner te maken om het beschadigen van kabels en leidingen te vermijden. Ter compensatie is het areaal van de werfbegeleiding iets groter gemaakt en is er extra aandacht besteed aan de randzone van de opgraving, telkens wanneer deze werd aangesneden tijdens de werfbegeleiding.
Een andere belemmering bij de opgraving van de centrale zone (Charles Wellensplein) betrof de te behouden boom. Met hekwerk was de perimeter rondom de boom afgezet, waarbinnen zeker niet gegraven mocht worden. Bovendien werd tijdens het wekelijkse werfoverleg door de landschapsarchitect verboden om S44, zijnde de vulling van de muurresten S43, verder uit te graven. Ook andere sporen en muurresten konden hierdoor niet volledig worden onderzocht (S36, S37, S42, S38, S77, S84, S93, S180 en S182).
Ten slotte werd ter hoogte van de centrale zone (Charles Wellensplein) bij de aanleg van WP1 een recente betonnen constructie met een noordwest-zuidoost oriëntatie dwars over het terrein aangetroffen. Deze bleek met betonijzers verbonden te zijn met een zone onder het zuidelijk gelegen voetpad.
Bij de opgraving van de zuidelijke parkeerzone vormden de naastgelegen hoge (appartements)gebouwen een risico voor de stabiliteit en veiligheid. Aangezien werd verwacht dat het archeologisch vlak zich hier redelijk diep bevond (ca. 2 m onder maaiveld), werd de meest wenselijke strategie besproken met de aannemer en de opdrachtgever. Uiteindelijk werd het advies van een stabiliteitsingenieur gevolgd en werd de werkput trapsgewijs uitgegraven, beginnende op ca. 4 m afstand van de omliggende bebouwing.
Op basis van de vastgestelde bodemopbouw bij het vooronderzoek werd geadviseerd om het projectgebied in twee vlakken op te graven. Tijdens de aanleg van het opgravingsvlak werd aandacht besteed aan de mogelijke aanwezigheid van muurresten. Waar deze werden aangetroffen, werd het vlak gelijkmatig en handmatig verdiept en gefaseerd geregistreerd. Het bleek niet noodzakelijk om ter hoogte van de historische bebouwing met tussenvlakken te werken. In zones zonder muurresten werd het vlak meteen verdiept tot op het niveau van de grondsporen. Enkel waar nodig werd in twee vlakken opgegraven.
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Opgraving en werfbegeleiding Charles Wellensplein [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1076441 (geraadpleegd op ).