Er zijn zeven werkputten aangelegd met een totale oppervlakte van 6.477 m2 in één vlak. Langsheen de zuidelijke perceelsgrens van het noordelijke deel werd een marge van 1 à 2 m aangehouden om beschadiging van de straat te voorkomen. De werkputten zijn met een graafmachine vlaksgewijs verdiept tot op het juiste sporenniveau. Tijdens het verdiepen van de bodem is deze afgezocht met behulp van een metaaldetector. Er werden geen vondsten aangetroffen. Heel wat sporen die tijdens het proefsleuvenonderzoek waren geïnterpreteerd als paalkuil bleken toch natuurlijke sporen te zijn. Daarop werden, verspreid over het onderzoeksgebied, enkele werkputten opengelegd om het terrein te evalueren. Het bleek overal te gaan om natuurlijke sporen. Daarom werd in overleg met de beleidsarcheoloog beslist om de opgraving te stoppen en het terrein vrij te geven.