Gebeurtenis

Archeologisch onderzoek Eikaart

radiokoolstofdatering, metaaldetectie, archeologische opgravingen
ID
1076895
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1076895

Beschrijving

Op basis van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek werd een programma van maatregelen opgesteld voor een archeologische vlakdekkende opgraving. De afperking van de vastgestelde archeologische site(s) kon in de adviserende fase van het vooronderzoek niet met zekerheid gebeuren door de zeer lage sporendensiteit en de grote spreiding van de bodemsporen. Er werden drie geïsoleerde deelzones geselecteerd voor vervolgonderzoek waar een vlakdekkende opgraving verplicht was, binnen een ruime maximale uitbreidingszone. De opgraving in deze deelzones was verplicht aangezien hier op basis van het proefsleuvenonderzoek verder archeologisch onderzoek als noodzakelijk werd geacht, met eventuele optionele uitbreidingen binnen de grote algemene zone met een veel lagere archeologische verwachting. Het eindverslag heeft enkel betrekken tot de opgraving van de noordelijke vindplaats met zones 1, 2 en 3 dewelke in eerste fase werd uitgevoerd. In een tweede fase wordt de zuidelijke vindplaats, zone 4, opgegraven en apart gerapporteerd met als resultaat een apart archeologierapport en een apart eindverslag. 

Doorheen de vordering van de vlakdekkende opgraving in de noordelijke projectzone werd snel duidelijk dat de grootste sporendensiteit en het hoogste kennispotentieel zich ter hoogte van zone 1 situeerde. Het programma van maatregelen schreef voor dat bij het vaststellen van eventuele waarden en relevante sporen, de afweging tot uitbreiding dient gemaakt te worden binnen de contouren van de maximale uitbreidingzone. De afweging om de verplichte opgravingszones uit te breiden is echter afhankelijk van het ingeschatte kennispotentieel en de eventuele archeologische noodzaak bij het vaststellen van sporenclusters. Deze afweging tot al dan niet uitbreiden werd beredeneerd met alle aanwezige actoren op het veld (erkend archeoloog, veldwerkleider en assistent-archeologen), alsook in nauw overleg met de betrokken erfgoedconsulenten. Bij deze afweging werd zoveel mogelijk rekening gehouden met de bepalingen in de Code van Goede Praktijk (4.0), de resultaten van het proefsleuvenonderzoek die blijkgeven van archeologisch ‘lege’ zones en de noodzakelijkheid ten behoeve van het vrijwaren en beschermen van erfgoed, en het hieraan gerelateerde kennis- en datawinst. Hoewel verschillende uitbreidingen uitgevoerd werden, was het niet de bedoeling om van een vlakdekkend 
archeologisch onderzoek over te stappen naar een (her)waarderend onderzoek d.m.v. bijvoorbeeld proefputten. De drie opgravingszones en de uitbreidingen genereerde voldoende informatie dat een dergelijk (her)waardering niet noodzakelijk maakte.

In totaal werden zone 1 en zone 2 uitgebreid, met aanvulling van een extra geïsoleerde werkput op het oostelijk gelegen heuvellichaam. De uitbreiding in zone 2 bleef beperkt tot een groot kijkvenster (ca. 42 m²) om na te gaan of er mogelijks een (deels) bewaarde structuur aanwezig was.

Zowel de verplichte werkput ter hoogte van zone 2 als de kleine uitbreiding op deze werkput leverden weinig relevante sporen op. Er werden geen structuren vastgesteld. De uitbreiding van zone 1 vond in oostelijke richting plaats. In werkput 2, ten westen van de grote noord-zuid-georiënteerde gracht in zone 1, werd immers geen enkel archeologisch relevant spoor geregistreerd. Dit gedeelte werd dan ook als weinig archeologisch relevant beschouwd, waardoor uitbreiden in westelijke richting dan ook als weinig nuttig beschouwd gezien het laag potentieel aan kennis- en datawinst. In oostelijke richting werd een uitbreiding voor zone 1 daarentegen wel als noodzakelijk geacht. Elke uitbreiding leverde nog bijkomend archeologische sporen op waarvan de precieze aard en relatie ten aanzien van de vastgestelde structuur (WP1 en WP3) niet duidelijk was. De uitbreiding van deze zone werd gefinaliseerd bij een laag die mogelijk de aanzet vormt van het artificieel heuvellichaam. Bovendien leverde deze oostelijke uitbreiding enkel middeleeuwse kuilen op die tot een ontginningsfase van het terrein werden toegekend, zonder structuren of dergelijke.

Tenslotte werd er in overleg met de betrokken erfgoedconsultenten besloten dat een extra werkput ter hoogte van een oostelijk gelegen heuvellichaam noodzakelijk was. Deze werkput (WP7, ca. 222 m²) werd aangelegd om de precieze aard, litho-stratigrafische opbouw en de archeologische betekenis van het heuvellichaam te onderzoeken. Op basis van het digitaal hoogtemodel waren twee zeer uiteenlopende hypotheses mogelijk om dit heuvellichaam te verklaren. In eerste instantie werd gedacht in de richting van een hoop recent gestockeerde grond. De opgravingslocatie staat in de omgeving gekend voor het stockeren en verbeteren van grond ter aanleg van de Alden Biesensingel. De gestockeerde hoop oversnijdt ook de gracht op het digitaal hoogtemodel. In een dergelijk geval is dit heuvellichaam artificieel en niet archeologisch relevant. Een tweede hypothese ging uit van een historisch en archeologisch relevant heuvellichaam, in combinatie met de grachtsystemen. De aangelegde werkput en een bijkomende profielput toonden aan dat het om een zeer recent aangevoerd leempakket gaat dat niet van die aard was dat een verbinding met zone 1 noodzakelijk zou zijn. Er werd een eerste vlak aangelegd op het ophogingspakket dat geen enkel archeologisch spoor opleverde. In verlengde van de profielput werd een tweede vlak aangelegd op de natuurlijke ondergrond onder het ophogingspakket. Dit tweede vlak vertoonde eigenschappen van een (artificiële?) aftopping. De zone ter hoogte van het heuvellichaam werd als verstoord beschouwd, zoals ook reeds bij het proefsleuvenonderzoek werd geconcludeerd.

Het programma van maatregelen voorzag oorspronkelijk een noordelijk opgravingsgedeelte (zone 1, 2 en 3) en een zuidelijke opgravingsgedeelte (zone 4). Het zuidelijk opgravingsgedeelte is tijdens het aanvraagproces van de vergunning uit de ontwikkeling gevallen waardoor de aangevraagde vergunning enkel werd goedgekeurd voor de noordelijke ontwikkelingszone. Het huidig archeologisch onderzoek omvat zodoende enkel het noordelijke deel. Indien het zuidelijk gedeelte (zone 4) alsnog ontwikkeld zal worden door middel van een nieuwe vergunningsaanvraag van de initiatiefnemer, zal alsnog een opgraving dienen plaats te vinden conform de bepalingen van het programma van maatregelen en de Code van Goede Praktijk. In het programma van maatregelen werd er reeds rekening gehouden met een eventuele gefaseerde uitvoering van deze noordelijke en zuidelijke opgravingszone.

Auteurs: Doucet, Alexander
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Group van Vooren

Bronnen

Bron: DOUCET A., W. DECRAMER, L. FENUCCI & V. BIGONZI 2022: Eindverslag Archeologisch onderzoek Bilzen – Eikaart Zelzate.
Type: eindverslag (archeologieportaal)
Datum:


Bekijk gerelateerde waarnemingen

Eikaart 7 (Bilzen)
De opgraving te Bilzen – Eikaert leverde archeologische waarden op uit de IJzertijd, de Romeinse periode en de (Volle) Middeleeuwen.


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Archeologisch onderzoek Eikaart [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1076895 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.