Er werd een 20-tonskraan ingezet alsook een drilboor om de verharding en gekalkte lagen op te breken. Voorts werd de werkput aangelegd in overeenstemming met de aannemer en voor zover het praktisch uitvoerbaar was met betrekking tot het grondverzet. Hierdoor kon de opgravingszone niet altijd uitgebreid worden in een rechte lijn. Het uiteindelijke bufferbekken zal (in tegenstelling tot de versie die werd aangeleverd ten tijde van de archeologienota) slechts een breedte van ca. 2,5 à 3m en een diepte van 1,5m hebben. Om genoeg buffer te hebben ten opzichte van de aanwezige archeologische restanten werd er veelal breder en dieper gewerkt, dit met behulp van een getrapte put vanaf 1,2m. In de meest zuidelijke zone, waar de meest interessante resten werden verwacht werd de put op z’n breedst aangelegd.