Uit het proefsleuvenonderzoek was reeds gebleken dat er op drie stratigrafische niveaus archeologische sporen aanwezig kunnen zijn. In het eerste niveau, vlak 0, net onder de huidige akkerlaag, werden sporen uit de Tweede Wereldoorlog herkend. Een tweede relevant archeologisch niveau, vlak 1, bevond zich onder een kleipakket. Op dit niveau bevonden zich bakstenen bewoningssporen, mogelijk uit de 16de eeuw. Een derde vlak dient lokaal aangelegd te worden om de relatie tussen de bewoningssporen en veenontginningskuilen te onderzoeken. De locatie en oppervlakte van de geadviseerde zones werden gedeeltelijk aangepast om de onderzoeksvragen beter te kunnen beantwoorden. Aan de zuidwestelijke kant kon een geadviseerde strook niet opgegraven worden door stabiliteitsredenen. Aan de oostelijke zijde werd een stuk uitgebreid om een structuur in zijn volledigheid te onderzoeken. Wanneer bleek dat de structuur tot buiten het plangebied doorliep werd de uitbreiding gestopt.
Het archeologisch vlak zelf is machinaal en onder begeleiding van archeologen aangelegd. De kraan op rupsbanden had een gave kraanbak met een breedte van 2 meter. Aangezien de bodemopbouw binnen het onderzoeksgebied sterk varieerde (door onder andere ophogingspakketten), gebeurde de aanleg van het archeologisch vlak steeds laagsgewijs. Door laagsgewijs af te graven konden sporen en vondstmateriaal uit een hoger niveau herkend of ingezameld worden. Het vondstmateriaal werd zowel met het blote oog als met de metaaldetector gerecupereerd.
Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden werd de inhoud van enkele archeologische sporen verder onderzocht door een natuurwetenschappelijk specialist. Dit gebeurde aan de hand van genomen grondstalen (monsters) of door het determineren van verzameld vondstmateriaal. Zo werd archeobotanisch onderzoek uitgevoerd op zaden en vruchten. een radiokoolstofdatering vond ook plaats op (verkoolde) macroresten. Uit verschillende contexten werd ook dierlijk bot verzameld die door een archeozoöloog werden gedetermineerd.