De archeologische opgraving is uitgevoerd in het kader van een geplande omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen op een perceel te Tielt Hulstplein. Het te onderzoeken terrein werd afgegraven tot op het eerste archeologische niveau. De aangetroffen sporen werden vervolgens opgeschaafd, gefotografeerd, ingemeten, ingetekend (schaal 1:20), gecoupeerd en bemonsterd. Reeds bij aanleg van het eerste archeologische niveau werden de twee verwachte waterkuilen aangetroffen. Er werd gekozen om deze waterkuilen al op dit eerste vlak te couperen om zo de volledige stratigrafie te kunnen registreren. Hierdoor was de aanleg van een tweede archeologisch niveau niet meer noodzakelijk. Het vooropgestelde opgravingsplan kon grotendeels gevolgd worden. In het zuidoostelijk deel van het studiegebied werd de werkput iets uitgebreid om zeker te zijn dat de grens van de kuil was bereikt. Voor de uitgraving werd gebruik gemaakt van een niet getande graafbak van 1,80 m breed. Er werd gestreefd naar een zo vlak mogelijk aangelegd archeologisch niveau. Door de aanwezige verstoringen en opgevulde proefsleuven moest echter af en toe lokaal verdiept worden. Dit had echter slechts een beperkte invloed op de zichtbaarheid van de sporen. Gezien ook bodemsanering diende te gebeuren, was bij de uitgraving in de vervuilde zones steeds een bodemkundige aanwezig. Vervuilde grond werd direct afgevoerd, terwijl propere grond naast de werkput werd gestockeerd. De aangetroffen vondstcontexten in de vulling van waterkuil 1, waterkuil 2, gracht S98, greppel S54 en kuil S50 wijzen op een datering op de overgang tussen de late middeleeuwen en het begin van de vroegmoderne tijd. Dit door de relatie met het aardewerk en de uitgevoerde C14 dateringen.