Naar aanleiding van het proefsleuvenonderzoek werd een vlakdekkend archeologisch onderzoek vereist bevonden voor de maximale exploitatie van de potentieel aanwezige kenniswinst. Voor de uitvoering van het vlakdekkend onderzoek werd gewerkt met één grote werkput. Het noordelijke deel van deze werkput werd eerst afgegraven vanwege de mogelijkheid tot stockage van de grond ten noorden van het plangebied. Het afgraven gebeurde in twee fasen. In een eerste fase werd de teeltaarde verwijderd en buiten het projectgebied gestockeerd. In een tweede fase werd het niveau verder verdiept tot op het archeologisch niveau dat manueel verder werd opgeschaafd. De aanleg van het archeologisch vlak gebeurde in aanwezigheid van de veldwerkleider met een 21-ton rupskraan met een platte graafbak van 2m breed. Afwijkend van de beoogde doelstelling werd de zuidelijke rand van de werkput werd niet overal bereikt. Door de aanwezigheid van een verstoring binnen het projectgebied en een waterhoudende vijver net ten zuiden van het projectgebied werd het niet opportuun geacht het vlak hier volledig vrij te leggen. Het vlak werd echter wel tot aan de verstoring aangelegd. In De zuidoostelijke hoek werd deze verstoring wél tot aan de grens van het projectgebied aangelegd in het vlak. Dit leverde, buiten de vaststelling van de verstoring, geen meerwaarde op voor het archeologisch onderzoek. Er werden zowel stalen voor macrorestenonderzoek als pollenstalen genomen. De pollenstalen werden bij voorkeur genomen van sporen met een duidelijke gelaagde opvullingsstratigrafie. Er werd ook een staal genomen ter interpretatie van een houtskoolrijke kuil om de mogelijke functie ervan te kunnen achterhalen.