Er werden twee werkputten aangelegd zodat van beide bakstenen structuren de opbouw verder onderzocht kon worden. De opgravingsvlakken werden aangelegd met behulp van een kraan op rupsbanden van 21 ton met een gladde graafbak. Van alle opgravingsvlakken werden overzichtsfoto’s gemaakt.
Bij aankomst op het terrein bleken twee gemetste structuren aanwezig. Eén ervan was dus over het hoofd gezien bij het vooronderzoek. De erkend archeoloog heeft beslist beide te onderzoeken. Mogelijk was er ook een verband omdat beide vlakbij elkaar liggen. De eerste werkput (WP1) werd verplaatst naar de noordzijde van de bakstenen cisterne omdat bij een eerste poging aan de zuidzijde van de cisterne de watervoerende riolering geraakt werd waardoor er rioolwater in de werkput sijpelde. Dit rioolwater was niet enkel gevaarlijk vanwege de onhygiënische aard ervan, maar het water zorgde ook dat de wanden van de werkput instabiel werden waardoor afdalen in de werkput te onveilig werd. De documentatie van de gracht waarin beide structuren werden gegraven, kon door deze beperkingen ook niet gebeuren. Zoals reeds waargenomen in het eerdere vooronderzoek kwamen enkel ophogingspaketten aan het licht, waardoor ook geen stalen zijn genomen voor verder natuurwetenschappelijk onderzoek en zullen ook bepaalde onderzoeksvragen onbeantwoord blijven. Beide gemetste structuren waren niet opgevuld waardoor er ook geen staalname kon gebeuren op de eventuele inhoud. Er werd tevens ook beslist om de structuren niet te couperen omwille van de voorgenoemde moeilijke omstandigheden waarin het archeologisch onderzoek plaatsvond.